ECLI:NL:CRVB:2021:812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- L.M. Tobé
- D. HardonkPrins
- R.M. van Male
- Rechtspraak.nl
Intrekking van persoonsgebonden budget na overlijden van betrokkene en terugvordering van betaalde bedragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat was verleend aan een betrokkene die inmiddels was overleden. Het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., had het pgb vanaf 10 november 2011 ingetrokken en de betaalde bedragen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 teruggevorderd, in totaal € 94.416,54. De Raad oordeelde dat de subsidievaststellingen onjuist waren, omdat in de verantwoordingsformulieren zorg was verantwoord die na het overlijden van de betrokkene niet had kunnen worden verleend. De appellanten, de ouders van de betrokkene, voerden aan dat het zorgkantoor niet bevoegd was om de pgb's in te trekken en terug te vorderen, maar de Raad oordeelde dat het zorgkantoor in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid.
De Raad stelde vast dat de appellanten op de hoogte hadden moeten zijn van het feit dat er na het overlijden van de betrokkene geen recht meer was op een pgb. De Raad baseerde zijn oordeel op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat een bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om de subsidievaststellingen te wijzigen en de subsidieverlening in te trekken, met inachtneming van de belangenafweging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met L.M. Tobé als voorzitter.