ECLI:NL:CRVB:2021:811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
19/4503 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen AOW voor gehuwde pensioengerechtigde en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving vanaf 2016 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwde pensioengerechtigden. Na melding van zijn huwelijk op 16 oktober 2018 met zijn echtgenote, die in Marokko woont, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het ouderdomspensioen per 1 mei 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor gehuwde pensioengerechtigden. De Svb stelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat de appellant en zijn echtgenote de intentie hadden om samen in Nederland te wonen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar eerdere rechtspraak. De appellant voerde in hoger beroep aan dat er wel degelijk sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat hij en zijn echtgenote nooit een huishouden hebben gedeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad benadrukte dat de intentie van het huwelijk was gericht op een gezamenlijk verblijf in Nederland, wat blijkt uit de stappen die de echtgenote heeft gezet om in Nederland te kunnen wonen.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen van de appellant heeft herzien naar het gehuwdenpensioen, omdat er geen ondubbelzinnige feiten en omstandigheden waren die duidden op duurzaam gescheiden leven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4503 AOW

Datum uitspraak: 13 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 september 2019, 19/1858 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf [datum] 2016 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde en bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) voor een alleenstaande. Op 16 oktober 2018 heeft de Svb van de basisregistratie personen een melding ontvangen dat appellant op [trouwdatum 1] 2017 (lees: [trouwdatum 2] 2017) is gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote). De echtgenote woont in Marokko.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2018, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 28 maart 2019, heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 mei 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde en de AIO-aanvulling over april 2017 ingetrokken. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant is gehuwd met de intentie om samen in Nederland te gaan wonen en de echtgenote ook stappen heeft gezet om een inburgeringsexamen te behalen. Hieruit blijkt volgens de Svb dat van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote geen sprake is, zodat hij recht heeft op een gehuwdenpensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van
21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:770) heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Appellant is met zijn echtgenote getrouwd met de bedoeling dat zij bij hem in Nederland zou gaan wonen en voor hem zou zorgen. De echtgenote heeft ook stappen gezet om met appellant in Nederland samen te leven, doordat zij meerdere keren het ‘basisexamen inburgering’ heeft afgelegd om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Dat appellant achteraf heeft gemerkt dat het huwelijk negatieve financiële consequenties voor hem heeft en dat hij dit nooit heeft gewild, betekent niet dat appellant vanaf mei 2017 niet de bedoeling had dat zijn echtgenote bij hem in Nederland zou komen wonen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat zijn echtgenote en hij nooit een huishouden hebben gedeeld. Appellant meent voldoende te hebben aangegeven dat de intentie van het huwelijk niet was gericht op het voeren van een duurzame relatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat vanaf 1 mei 2017 geen sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3.
Voor duurzaam gescheiden leven wordt niet doorslaggevend geacht of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, gelet op wat onder 4.2 is overwogen, of de echtelijke samenleving al dan niet verbroken is of niet is ontstaan. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is (zie de uitspraak van de Raad van 10 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8134).
4.4.
In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was.
4.5.
Het gaat hier om de situatie vanaf 1 mei 2017. Appellant was toen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als hij aannemelijk maakt dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Appellant is gehuwd met de bedoeling dat zijn echtgenote naar Nederland zou komen en hem zou verzorgen. De echtgenote heeft een aantal keer het ‘basisexamen inburgering’ afgelegd om een verblijfsvergunning in Nederland te krijgen. Dat betekent dat op dat moment de intentie van beiden was gericht op een gezamenlijk verblijf in Nederland en naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4.6.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. De Svb heeft terecht met ingang van 1 mei 2017 het ouderdomspensioen van appellant herzien naar het gehuwdenpensioen.
4.7.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.