ECLI:NL:CRVB:2021:810
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet meewerken aan huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante en haar echtgenoot. Appellante ontving sinds 13 september 2012 bijstand op grond van de Participatiewet, maar heeft niet meegewerkt aan een noodzakelijk huisbezoek dat door het college was aangevraagd. Het college had appellante en haar echtgenoot eerder verzocht om gegevens in te leveren en hen uitgenodigd voor een gesprek, maar zij zijn zonder bericht niet verschenen. Tijdens een later gesprek op 6 maart 2018 hebben zij verklaard dat zij op 5 februari 2018 uit hun woning zijn vertrokken, maar hebben geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Het college heeft daarop de bijstand met ingang van 6 maart 2018 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld zonder het huisbezoek.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat het college ook op minder belastende manieren het recht op bijstand had kunnen vaststellen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep grotendeels als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.