ECLI:NL:CRVB:2021:81
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 21 februari 2012 ziek meldde, heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld en vastgesteld dat zij per 18 februari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarna haar beperkingen opnieuw zijn beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen, omdat haar ziekte, sarcoïdose, minder bekend is en er veel onduidelijkheid over bestaat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie en dat de verzekeringsartsen op hun eigen oordeel mogen varen. De Raad heeft vastgesteld dat de FML, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd, juist is en dat de aan haar voorgehouden functies medisch geschikt zijn. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.