ECLI:NL:CRVB:2021:791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder ziek was gemeld met rug- en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het niet onzorgvuldig was dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende informatie had opgevraagd bij de huisarts van appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante, en dat de door appellante ingebrachte medische stukken niet voldoende onderbouwden dat haar beperkingen waren onderschat. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische gegevens in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de geschiktheid van functies.