In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-loonaanvullingsuitkering te beëindigen. Appellante, die zich in 2005 ziek meldde met psychische klachten, ontving sinds 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2018 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten, waaronder ernstige rugklachten.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft appellante nieuwe informatie overgelegd van haar behandelend psychiater, die haar belastbaarheid laag inschatte. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere medische beoordelingen voldoende zorgvuldig waren en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de beperkingen van appellante niet juist waren vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WGA-uitkering van appellante had beëindigd. De Raad concludeerde dat de aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt waren, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.