Uitspraak
16 maart 2021 een ontruimingsvonnis uitgesproken.
Centrale Raad van Beroep
Op 26 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoekster tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uwv. Verzoekster, die voorheen als verkoopmedewerker in een bakkerij werkte, had zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had haar ZW-uitkering per 2 november 2020 beëindigd, omdat zij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank had het beroep van verzoekster tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep verzocht verzoekster om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële problemen verkeerde door de beëindiging van haar uitkering. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat verzoekster beperkt was, maar niet in die mate dat zij haar eigen werk niet kon verrichten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebaseerd en dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zou blijven.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling voorlopig van aard is en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de beslissing ondertekend.