ECLI:NL:CRVB:2021:774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
19/4500 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die na een verkeersongeval niet meer in staat was om zijn werkzaamheden als kraanmachinist uit te voeren. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordelingen en bezwaarprocedures was er onduidelijkheid over de beperkingen van appellant, met name met betrekking tot zijn linkerhand en de emotionele belasting in bepaalde functies. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor de pen- en pincetgreep, en dat de functies van inpakker en telefonisch verkoper niet passend waren gezien de psychische en fysieke beperkingen van appellant. De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door het Uwv, vooral als het gaat om de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor specifieke functies.

Uitspraak

19 4500 WIA

Datum uitspraak: 31 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 september 2019, 18/2495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] , hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Namens appellant is verschenen [naam] . Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als kraanmachinist voor 40 uur per week. Op 30 april 2009 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van een verkeersongeval. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 28 april 2011 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,10%. Nadat appellant tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het Uwv de uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 6 oktober 2017 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 23 januari 2018 recht heeft op een WGAloonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,39%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 januari 2018, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2018 en rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 september 2018 en 27 september 2018, gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 15 november 2018 recht heeft op een WGAloonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,46%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet. Tot en met 30 november 2020 geldt er geen inkomenseis.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Het Uwv heeft naar aanleiding van het beroepschrift en de door appellant overgelegde stukken aanleiding gezien bestreden besluit 1 te wijzigen. Bij besluit van 23 april 2019 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant per 24 juni 2019 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,46%. Het Uwv heeft verder bepaald dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet wijzigt en dat tot en met 30 april 2021 geen inkomenseis geldt. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 april 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gedeeltelijk nieuwe functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, behoudens voor zover daarbij de kosten van bezwaar zijn vergoed. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn bevindingen alleen een beperking van het hand- en vingergebruik opgenomen in de FML. De "fijn motorische hand/vingerbewegingen zijn beperkt”. De rechtbank is van oordeel dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot verdergaande beperkingen had moeten concluderen. De stelling dat een beperking van de fijn motorische hand/vingerbewegingen ook leidt tot een beperking van de pen, pincet en bolgreep, heeft de rechtbank niet gevolgd. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat het Uwv op de zitting bij de rechtbank heeft toegelicht dat in het CBBS onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende bekwaamheden, waaronder de fijn motorische hand/vingerbewegingen, de bolgreep, de pengreep en de pincetgreep en dat het kan voorkomen dat iemand wel beperkt is voor fijn motorische hand/vingerbewegingen, maar niet voor de bolgreep. De rechtbank heeft daarnaast in de door appellant overgelegde stukken geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de belastbaarheid van appellant op beoordelingspunt 2.6. De rechtbank heeft de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zo begrepen dat in de geselecteerde functies sprake is van contact met anderen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in de conclusie dat compensatie van de beperking niet nodig is, omdat appellant alleen problemen ervaart in het functionele handelen op geleide van anderen en dat doet zich bij de geselecteerde functies niet voor. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat partijen met name verdeeld houdt de vraag of er voor de linkerhand specifieke beperkingen aangewezen zijn voor de pen en pincetgreep. Dit klemt te meer omdat in de functies administratief medewerker (SBCcode 315133) en inpakker (SBC-code 111190) specifieke functiebelastingen gelden voor deze aspecten. Appellant meent daarnaast zwaarder beperkt te zijn op de items buigen en emotionele problemen van anderen hanteren (2.6.1). Volgens appellant wordt de overschrijding op item 2.6.1. door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast ontoelaatbaar gerelativeerd. Volgens appellant is daarvan ook sprake bij het item knielen/hurken. Verder had volgens appellant een arbeidsduurbeperking in de FML moeten worden opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden appellant per 24 juni 2019 voor 42,46% arbeidsongeschikt heeft bevonden.
4.2.
In zijn rapport van 31 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na een aanvullend medisch onderzoek uiteengezet dat appellant het laatste kootje van zijn linkerduim mist en dat de duim daardoor een korter bereik heeft. Het lukt appellant om een klein voorwerp (paperclip) van de tafel op te pakken met zijn linkerhand, maar het gaat langzaam en met enige moeite. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de overige hand en vingergrepen intact, zowel rechts als links. De kracht van de linkerhand is iets minder dan de kracht in de rechterhand (bij rechtshandigheid). De sensibiliteit in de top van de linkerduim is verminderd.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant een rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 10 augustus 2020 ingediend. De neuroloog schrijft dat sprake is van een amputatie van de linker duimtop waardoor minder functie van de linker duim aan de orde is, zich uitend in krachtsverlies bij handelingen waar de duim bij betrokken is. De beweeglijkheid van de duim is verder goed. De cylindergreep gaat goed. Met de vingers kan redelijke kracht worden uitgeoefend. De pincetgreep kan hij volgens de neuroloog uitvoeren, maar totaal niet met kracht vanwege een verkorte duim. De pengreep is links niet mogelijk en de sleutelgreep gaat zeer moeizaam. Fijn-motorische hand/vingerbewegingen waarbij de duim betrokken is zijn links niet mogelijk. De sensibiliteit van de duimtop is verminderd.
4.4.
De Raad is van oordeel dat het Uwv, gelet op wat is overwogen in 4.2 en 4.3, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor de linkerhand geen beperking in de FML is opgenomen op de items 4.3.2. en 4.3.3. (pen- en pincetgreep) of waarom niet op zijn minst in de FML de toelichting is geplaatst bij deze items, inhoudende dat een klein voorwerp van een tafel oppakken met de linkerhand langzaam gaat en met enige moeite. Dit roept vervolgens bij de Raad de vraag op of de functie van inpakker (SBC-code 111190) passend is, gelet op de beschrijving bij deze functie. Daaruit volgt dat zowel met de linker- als met de rechterhand aan een lopende band dient te worden gewerkt. Met beide handen moeten van de lopende band koekjes worden gepakt.
4.5.
Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat hij emoties van anderen niet kan hanteren en dat dit mede gelet op zijn algehele psychische gesteldheid ertoe leidt dat de functies inpakker (SBC-code 111190) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173) niet passend zijn. In de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2017 respectievelijk 31 augustus 2018 komt onder meer naar voren dat appellant soms plots wordt overvallen door emotie. Aanleiding daartoe zijn niet-emotionele of simpele zaken. Appellant schat in gemiddeld een tot twee keer per dag een dip te ervaren en is dan verdrietig of boos om alles wat hij eigenlijk zou willen, maar niet kan. Ook rapporteren de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant zegt niet depressief te zijn, maar dat zijn stemming wel wisselt. In het contact is een verdrietig affect op de voorgrond.
4.6.
Appellant wordt in de FML beperkt geacht op item 2.6.1, het hanteren van emotionele problemen van anderen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 mei 2019 voor de functie van inpakker afdoende gemotiveerd dat appellant in staat wordt geacht om te kunnen functioneren te midden van mensen die al dan niet problemen zouden kunnen etaleren. Anders is dat voor de functie van telefonisch verkoper. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben overleg gepleegd over de functies, maar de Raad is er niet van overtuigd dat appellant, mede gelet op wat in de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep over de emoties en psyche van appellant is gerapporteerd, de emoties van potentiële klanten in de functie van telefonisch verkoper van energie- of telefoniecontracten, kan hanteren. De toelichting dat in deze functie geen eisen worden gesteld aan het hanteren van problemen van anderen in relatie tot de werkinhoud wordt daartoe, mede gelet op wat in 4.5 is overwogen, onvoldoende geacht. Ook in zoverre ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
4.7.
Ter zitting bij de Raad heeft de gemachtigde van appellant nog aangevoerd dat appellant ook beperkt is op traplopen (item 4.20) en dat daarbij geen additieve tilbelasting aan de orde kan zijn. Met appellant wordt geoordeeld dat dit ook twijfels oproept over de passendheid van de functie besteller post/pakketten (SBC-code 282102), nu in deze functie traplopen aan de orde is om in de praktijk van de tandarts te komen en werkboxen met de tandartsassistente of tandarts dienen te worden uitgewisseld.
4.8.
Anders dan appellant stelt, wordt met het Uwv geoordeeld dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in de rapporten van 31 augustus 2018 en 6 november 2020 overtuigend hebben gemotiveerd dat per de datum in geding niet langer een urenbeperking aan de orde is. De eerdere urenbeperking was gebaseerd op een eerder lopend revalidatietraject, dat per de datum in geding niet meer aan de orde was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat geen preventieve redenen bestaan voor een urenbeperking, omdat bij passend werk niet te verwachten is dat de gezondheid van appellant wordt geschaad. De fysieke klachten van appellant vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een energetische beperking van de werkomvang. Daarin voorzien volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk de andere beperkingen. De psychische klachten waren zoals uit onderzoek blijkt niet ernstig en vormden om die reden geen argument voor een energetische urenbeperking. De slaapapneu was met gebruik van het CPAP-apparaat verbeterd. Uit deze combinatie van gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen plausibel medisch argument afgeleid voor een substantieel energetisch gebrek, niet voor de geadviseerde urenbeperking en evenmin voor het moeten beperken van werk in de avond en nachtelijk werk. Appellant voldoet daarmee niet aan een of meer van de drie criteria voor toepassing van een urenbeperking(verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid). Bovendien is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de stukken herhaaldelijk vermeld, dat appellant ter verbetering van zijn conditie was gaan sporten. Hieruit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat er sprake was van een verminderde fysieke conditie. Dit is geen ziekte en daarom geen reden om een urenbeperking te kunnen toepassen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het bestreden besluit niet door de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan worden gedragen. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, en bestreden besluit 2 moeten worden vernietigd.
4.10.
De Raad ziet aanleiding het Uwv op te dragen om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Nu het hoger beroep slaagt bestaat er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Met appellant wordt geoordeeld dat de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2 punten in acht had moeten nemen, te weten naast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tevens 1 punt (inmiddels € 534,-) voor het verschijnen ter zitting. De proceskosten in beroep worden daarmee begroot op in totaal € 1.085,51, waarvan appellant reeds € 551,51 heeft ontvangen. De proceskosten in hoger beroep, bestaande uit kosten van rechtsbijstand en de kosten verbonden aan de door appellant ingeschakelde neuroloog, worden begroot op € 2.396,04. In totaal komt het bedrag aan nog door het Uwv te vergoeden kosten op € 2.930,04.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard en voor zover de proceskosten op € 551,51 zijn vastgesteld;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 april 2019;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij
de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.930,04;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan