ECLI:NL:CRVB:2021:773
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als kraamverzorgster werkte, had zich in 2014 ziek gemeld vanwege hartklachten. Na een medische beoordeling werd haar ZW-uitkering in 2015 beëindigd. In 2016 meldde zij zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege een gebroken enkel, en kreeg zij in 2017 een nieuwe ZW-uitkering toegekend. Echter, na een beoordeling door een verzekeringsarts werd appellante arbeidsgeschikt geacht voor de functie van machinaal metaalbewerker, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering in 2017.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken en de rapporten die daaruit voortkwamen. Appellante stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank vond dat haar argumenten niet voldoende waren onderbouwd met objectieve medische gegevens.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de gronden die zij aanvoerde een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.