ECLI:NL:CRVB:2021:773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
18/5137 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als kraamverzorgster werkte, had zich in 2014 ziek gemeld vanwege hartklachten. Na een medische beoordeling werd haar ZW-uitkering in 2015 beëindigd. In 2016 meldde zij zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege een gebroken enkel, en kreeg zij in 2017 een nieuwe ZW-uitkering toegekend. Echter, na een beoordeling door een verzekeringsarts werd appellante arbeidsgeschikt geacht voor de functie van machinaal metaalbewerker, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering in 2017.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken en de rapporten die daaruit voortkwamen. Appellante stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank vond dat haar argumenten niet voldoende waren onderbouwd met objectieve medische gegevens.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de gronden die zij aanvoerde een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5137 ZW

Datum uitspraak: 6 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2018, 18/1871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Bingöl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kraamverzorgster voor 24 uur per week. Op 28 mei 2014 heeft zij zich wegens hartklachten ziek gemeld. In het kader van een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) is appellante door een verzekeringsarts onderzocht en heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante ongeschikt is voor haar werkzaamheden van kraamverzorgster en zij op grond van de voorbeeldfuncties van productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122) nog 72,99% van haar maatmanloon kan verdienen. De uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) is bij besluit van 6 juli 2015 met ingang van 7 augustus 2015 beëindigd. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Met ingang van 7 november 2016 heeft appellante zich ziek gemeld vanwege een gebroken enkel. Bij besluit van 6 februari 2017 is appellante per gelijke datum een ZW-uitkering toegekend. Op 6 maart 2017 heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht die haar volledig arbeidsongeschikt heeft geacht. Vervolgens is appellante op 5 september 2017 door een verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2017. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige is appellante geschikt geacht voor de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en heeft de verzekeringsarts appellante met ingang van 6 november 2017 arbeidsgeschikt geacht.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2017 is de ZW-uitkering van appellante per 6 november 2017 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft een huisartsenjournaal ingebracht alsmede informatie van PsyQ. Bij rapport van 31 januari 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante geschikt geacht voor de eerdere in het kader van de EZWb voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties. Bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de medische onderzoeken zijn uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de op basis van die onderzoeken opgestelde rapporten. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische klachten en de persoonlijkheidsstoornis meegewogen en heeft aangegeven dat appellante haar gehele arbeidzame leven al bekend is met de persoonlijkheidsstoornis en daarmee ook heeft kunnen werken. Ook is met het op dokters voorschrift stoppen van antidepressiva rekening gehouden. Dat appellante nu een schematherapie volgt, geeft volgens de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat hij ervan op de hoogte was dat appellante een schematherapie zou gaan volgen in verband met haar persoonlijkheidsstoornis. Volgens de rechtbank blijkt uit de beschikbare gegevens niet dat appellante niet in staat zou zijn ten minste één van de in het kader van de EZWb geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellante gestelde verdergaande dan wel andere beperkingen niet met objectief medische gegevens zijn onderbouwd en het standpunt van appellante dat de functiegegevens niet zijn geactualiseerd, kan gelet op de uitspraak van 7 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2396 geen doel treffen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat – samengevat – haar medische beperkingen zijn onderschat waardoor zij de voorbeeldfunctie(s) niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft een gemotiveerd verweerschrift ingediend en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 5.1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, vormen een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. Appellante heeft geen nadere medische gegevens ingebracht. Die gronden zijn door de rechtbank volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gronden van beroep volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) B.V.K. de Louw