ECLI:NL:CRVB:2021:762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 20 september 2012 ziek had gemeld. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering en een vaststelling van 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de claim dat het Uwv niet alle medische informatie had meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van appellant zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat het beeld van zijn gezondheid incompleet was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden meegewogen en dat de FML van 11 mei 2017 correct was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.