ECLI:NL:CRVB:2021:762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
18/4868 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 20 september 2012 ziek had gemeld. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering en een vaststelling van 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de claim dat het Uwv niet alle medische informatie had meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van appellant zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat het beeld van zijn gezondheid incompleet was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden meegewogen en dat de FML van 11 mei 2017 correct was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4868 WIA

Datum uitspraak: 6 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 augustus 2018, 17/3294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Köse-Albayrak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als operator voor 40 uur per week. Op
20 september 2012 heeft hij zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van
18 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2016 (besluit 1) heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 18 januari 2017 wordt beëindigd en dat vanaf die datum een WGA-vervolguitkering wordt toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3.
Appellant heeft zich op 29 september 2016 met toegenomen klachten bij het Uwv gemeld. In verband met die melding heeft appellant op 15 november 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft de beperkingen op enkele punten aangepast en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant nog steeds niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 71,57%. Bij besluit van 30 januari 2017 (besluit 2) heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 februari 2017 wordt aangepast en vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.4.
Bij besluit van 16 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluiten 1 en 2 gegrond verklaard. Het Uwv heeft besluit 1 herroepen en heeft bepaald dat appellant per 18 januari 2017 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het Uwv heeft besluit 2 herroepen en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 september 2016 wordt vastgesteld op 71,54% en dat, rekening houdende met een uitlooptermijn van twee maanden, de inkomenseis per 1 december 2016 wordt gewijzigd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2017 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 mei 2017 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een beperking toegevoegd en in een FML van 11 mei 2017 vastgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML geconcludeerd dat de primair geselecteerde functies kunnen worden gehandhaafd en dat de mate van arbeidsongeschiktheid marginaal is gewijzigd door de eerdere CBBSselectiedatum.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil in beroep ziet op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 januari 2017 (datum in geding). De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het Uwv had een volledig beeld van de medische situatie van appellant per de datum in geding. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in beroep door appellant overgelegde informatie van de behandelend huisarts en acupuncturist, inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is de FML te wijzigen. Dit geldt ook ten aanzien van de galsteenproblematiek van appellant. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten is afdoende gebleken dat de lichamelijke klachten van appellant en zijn psychische gesteldheid in de beoordeling en afweging zijn betrokken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellant meer beperkt is dan in de FML van 11 mei 2017 is vastgesteld. Omdat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant per de datum in geding, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 27 januari 2017 voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt moeten worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet is gebaseerd op alle tot dan toe beschikbare medische informatie. De informatie van de huisarts en de behandelend acupuncturist is niet voldoende meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsarts. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat sprake was bij het Uwv van een volledig beeld van de medische situatie van appellant. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn klachten onvoldoende vertaald in de FML van 11 mei 2017. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de informatie van de huisarts. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij niet in staat kan worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. Ten slotte heeft appellant gewezen op een beslissing op bezwaar van 2 maart 2020, waarbij het Uwv aan hem met ingang van 7 juni 2019 een IVAuitkering heeft toegekend wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Hij heeft in dit kader aangevoerd dat uit deze beslissing volgt dat de als gepast geduide functies waar de mate van arbeidsongeschiktheid op is gebaseerd, geen stand kunnen houden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 januari 2017 heeft vastgesteld op 65 tot 80%.
4.2.
Het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. De primaire arts heeft dossieronderzoek verricht en een uitgebreide anamnese afgenomen, waarbij psychisch onderzoek is verricht. Daarbij is informatie van de behandelend cardioloog en psychiater meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens de hoorzitting gezien, informatie van de psychiater van 28 maart 2017, de galsteenklachten en de medicatie van appellant bij de beoordeling betrokken en aanleiding gevonden om de FML in verband met de hartklachten aan te passen op het item 3.1 (hitte). In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar gemotiveerd de informatie van de huisarts en acupuncturist in zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen. Gelet op het voorgaande, hebben de verzekeringsartsen alle informatie uit de behandelend sector en van de huisarts meegewogen bij hun oordeelsvorming en zijn er geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat sprake is van een onvolledig beeld van de gezondheidssituatie van appellant. Gelet op het voorgaande is de belastbaarheid van appellant in de FML van 11 mei 2017 juist vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verwijzing door appellant naar de beslissing van 20 maart 2020 van het Uwv, waarbij aan hem per 7 juni 2019 een IVA-uitkering is toegekend, kan op zichzelf niet tot een ander oordeel leiden, alleen al omdat deze beslissing ziet op een datum die ruim anderhalf jaar na de datum is geding is gelegen.
4.3.
Ook het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geschiktheid van de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd, wordt onderschreven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.L. Abdoellakhan