ECLI:NL:CRVB:2021:75

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
19/1715 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de functie van wikkelaar in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich ziek had gemeld na een operatie en psychische klachten, ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had haar echter een uitkering op basis van de Wet WIA geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat haar gezondheidssituatie, vooral haar psychische klachten, door het Uwv was onderschat. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de psychische klachten van appellante adequaat waren beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat appellante in staat was om de functie van wikkelaar te vervullen, zonder dat er aanleiding was voor een urenbeperking. In hoger beroep heeft appellante rapporten overgelegd van haar eigen verzekeringsarts, die een urenbeperking adviseerde. De Raad oordeelde echter dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

19 1715 ZW

Datum uitspraak: 13 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
6 maart 2019, AWB 18/3144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.M.J. Schrijver hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 9 december 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schrijver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante was werkzaam als assistent bedrijfsleidster voor 32 uur per week. Appellante heeft zich op 20 januari 2015 ziek gemeld wegens een operatie aan de linker voet. Hierna is appellante nog diverse malen aan beide voeten geopereerd. Daarnaast heeft appellante psychische klachten gekregen. Het dienstverband van appellante is per 25 augustus 2015 beëindigd, waarna appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen. Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van
17 januari 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat appellante per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft zich op 8 februari 2018, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, met terugwerkende kracht ziek gemeld per
1 november 2017 wegens psychische klachten.
1.3.
Appellante heeft op 22 maart 2018 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen voor het persoonlijk functioneren; appellante wordt nu ook beperkt geacht op het hanteren van conflicten en het hanteren van emoties van anderen. Met deze toegenomen beperkingen wordt appellante door de primaire arts in ieder geval in staat geacht om tenminste één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te verrichten, te weten de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2018 de ZW-uitkering van appellante per diezelfde datum beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 26 april 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 mei 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met rapporten van 30 november 2018 en 12 december 2018 gereageerd op de door appellante in beroep overgelegde nadere medische informatie over haar psychische klachten en de voetklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin gemotiveerd waarom hij in de nadere medische informatie geen aanleiding ziet om het standpunt van het Uwv over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 22 maart 2018, te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 1 mei 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (wikkelaar, SBC-code 267050) de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de beroepsgrond herhaald dat het Uwv haar gezondheidssituatie heeft onderschat, vooral haar psychische klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep een rapport van 12 februari 2020 en brieven van 8 april 2020 en 5 juni 2020 van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts, D. Erdogan, overgelegd. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er reden is om voor appellante een urenbeperking aan te nemen van 4 uur per dag, 20 uur per week.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op het rapport van 12 februari 2020 van verzekeringsarts Erdogan heeft het Uwv een rapport van 9 april 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om een urenbeperking voor appellante aan te nemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante geschikt is voor de aan de Wet WIA-beoordeling ten grondslag gelegde functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050). Gelet op wat ter zitting is besproken, is in geschil of het Uwv de psychische belastbaarheid van appellante juist heeft vastgesteld en of het Uwv op goede gronden geen urenbeperking (duurbelasting) heeft aangenomen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Appellante is zowel door de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien tijdens een spreekuur contact waarbij een onderzoek van de psyche is verricht. De psychische klachten van appellante zijn kenbaar betrokken bij de medische beoordeling.
4.4.1.
Appellante heeft in hoger beroep een rapport van 12 februari 2020 van verzekeringsarts Erdogan overgelegd. Deze verzekeringsarts heeft appellante gezien en dossieronderzoek verricht. Erdogan heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te stellen dat vanwege de psychische klachten aanvullende of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen voor appellante. Dit rapport geeft derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde psychische belastbaarheid voor appellante.
4.4.2.
Wel is er volgens Erdogan reden om voor appellante, naast de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, een urenbeperking aan te nemen. Appellante heeft tijdens het gesprek met Erdogan op 10 januari 2020 verklaard dat zij in de periode van april/mei 2018 veel psychische klachten had en veel piekerde. In deze periode was appellante erg moe. Zij viel niet makkelijk in slaap, het gebeurde regelmatig dat zij tot 4 uur in bed draaide. Dat kon soms een hele week aanwezig zijn. Volgens Erdogan is sprake geweest van verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Dit is reden om voor appellante een urenbeperking aan te nemen van 4 uur per dag, 20 uur per week.
4.4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 april 2020 gemotiveerd waarom het rapport van Erdogan geen aanleiding geeft om voor appellante een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante door de primaire arts is gezien op 22 maart 2018 en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 april 2018. Bij de primaire arts heeft appellante verklaard dat zij een normaal dagritme heeft met een goede daginvulling. Slaapstoornissen of energetische beperkingen werden tijdens het onderzoek niet gemeld. Bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante verteld dat het inslapen minder goed ging maar dat het doorslapen wel goed ging. Ook heeft zij geen melding gemaakt van extra rustmomenten op de dag. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om ten aanzien van de datum in geding alsnog een urenbeperking aan te nemen. Dat mogelijk de medische situatie van appellante in de tijd daarna is verslechterd, rechtvaardigt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet om met de kennis van begin 2020 een oordeel te geven over de belastbaarheid van bijna anderhalf jaar terug. Verzekeringsarts Erdogan heeft geen nieuwe informatie ten aanzien van de datum in geding aangedragen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht om op 22 maart 2018 de functie van elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) te vervullen. De belasting in deze functie overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet.
5. De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) L. Winters