Uitspraak
19.733 WSF
.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 485,- van betrokkene, die in de periode van 1 februari 2018 tot 15 april 2018 een studentenreisproduct op haar OV-chipkaart had staan, terwijl zij daar geen recht op had. De minister had eerder vastgesteld dat betrokkene dit bedrag verschuldigd was, maar de rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het niet tijdig stopzetten van het reisproduct niet aan betrokkene kon worden toegerekend. De Raad stelde vast dat betrokkene al in november 2017 een verzoek tot uitschrijving had ingediend, maar dat dit verzoek pas kon worden verwerkt nadat de examendatum was vastgesteld. De onderwijsinstelling had de uitschrijving per 1 februari 2018 bevestigd, maar betrokkene had haar reisproduct pas op 15 april 2018 stopgezet. De Raad concludeerde dat betrokkene had moeten zorgen voor tijdige stopzetting van het reisproduct, en dat er geen sprake was van een situatie waarin het niet tijdig stopzetten niet aan haar kon worden toegerekend.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de minister ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.