ECLI:NL:CRVB:2021:733
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugvordering van bijstand na eerdere uitspraak over rechtmatigheid
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, waarbij de kosten van bijstand over de periode van 14 november 2016 tot en met 27 maart 2017 zijn teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder, op 17 december 2019, een eindoordeel gegeven over de rechtmatigheid van de terugvordering van bijstand. In die uitspraak werd vastgesteld dat de appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door een hennepkwekerij te exploiteren zonder dit te melden. De Raad had toen bepaald dat het college verplicht was om de bijstand van appellant in te trekken over de periode waarin hij deze verplichting had geschonden.
In het bestreden besluit van 16 januari 2020 heeft het college het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 5.328,36. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. Gürses, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om schadevergoeding. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 15 februari 2021 gehouden, waarbij appellant aanwezig was, maar het college zich niet liet vertegenwoordigen.
De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. De Raad heeft bevestigd dat het college dit correct heeft gedaan en dat de beroepsgrond van appellant, dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, niet meer aan de orde kan komen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.