ECLI:NL:CRVB:2021:73

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
18/6102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als montagemedewerker werkzaam was, had een WGA-uitkering aangevraagd na een verkeersongeval in 2014. Het Uwv had de appellant een WGA-uitkering toegekend, maar de appellant was van mening dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de appellant voldoende ruimte had om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad heeft geconcludeerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor de appellant, ondanks zijn klachten. De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

18.6102 WIA

Datum uitspraak: 13 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
2 november 2018, 17/3534 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.E. Fleurkens, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 18 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Schildkamp, kantoorgenoot van mr. Fleurkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als montagemedewerker bij [naam B.V.] B.V. voor
40 uur per week. Op 14 juli 2014 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van een verkeersongeval. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 13 juni 2017 met ingang van 10 juli 2017 aan appellant een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,47%.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2017, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2017 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 november 2017, ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 oktober 2017 schrijft dat de primaire verzekeringsarts appellant wat aan de forse kant heeft beperkt, nu is aangesloten bij het klachtniveau van appellant. Voor de door appellant geclaimde nog verdergaande beperkingen vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie dan ook geen onderbouwing. In reactie op het beroepschrift van appellant en de door hem overgelegde medisch informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 mei 2018 geschreven dat appellant op medische gronden niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de door appellant ervaren pijnklachten en bewegingsbeperkingen de afgelopen jaren door diverse behandelaars geobjectiveerd als verhoogde spierspanning, waardoor gebruik van deze spieren pijnlijk is en in zekere mate beperkt. Wanneer er sprake is van een verhoogde spierspanning is het behandeladvies te blijven bewegen binnen de bewegingsmogelijkheden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de anamnese blijkt dat appellant dit ook doet, gelet op zijn dagverhaal. Uit de ontvangen informatie van Ciran blijkt dat appellant tevreden is over de vermindering van zijn klachten door het gebruik van amitriptyline. Appellant is daarnaast ook erg tevreden over zijn algemeen functioneren en hij haalt veel voldoening uit zijn niet-betaalde werkzaamheden. De actualiteit uit zijn psycho-sociale stoornissen is laag. Gelet hierop voldoet appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de voorwaarden om uit medisch oogpunt volledig arbeidsongeschikt te worden geacht. Ook een urenbeperking acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van toepassing, nu appellant niet voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden. De door appellant overgelegde medische informatie heeft voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven de belastbaarheid te herzien. De informatie bevat geen andere kijk op de klachten van appellant, zodat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Daar heeft de rechtbank nog aan toegevoegd dat bij een beoordeling als deze geen rekening wordt gehouden met alle - subjectief- ervaren gezondheidsklachten van betrokkene. Slechts indien en voor zover klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat in de functie met SBC-code 264122 rotatie van het hoofd tot 45 graden voorkomt. Dit betreft volgens de rechtbank een minimale overschrijding die gecompenseerd kan worden door efficiënt gebruik te maken van de draaifunctie van de werkstoel. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor alle drie de functies toegelicht dat er voldoende afwisseling tussen zitten, lopen en staan bestaat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake was van equality of arms en heeft de eerder door hem aangevoerde gronden herhaald. Samengevat heeft het Uwv volgens appellant zijn beperkingen onderschat en is hij van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering omdat geen behandeling meer mogelijk is voor zijn whiplash- en spanningsklachten. Het Uwv zou volgens appellant meer aandacht moeten geven aan de anamnese en aan zijn subjectieve klachten. Daarnaast zijn volgens appellant de geselecteerde functies ongeschikt omdat in de functies de beperkingen van appellant worden overschreden. Zo worden in de functies bestucker en productiemedewerker metaalbewerking de beperking van appellant op roteren met het hoofd overschreden. In de functies bestaat ook onvoldoende afwisseling in zitten, lopen en staan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.3.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij ook benut door in bezwaar en beroep informatie in te dienen over zijn gezondheidssituatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. De door appellant overgelegde medische informatie van zijn huisarts, revalidatiearts, fysiotherapeut, het pijnbehandelcentrum, de verzekeringsarts die is betrokken bij de afhandeling van de letselschade en de arts PI is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de artsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
4.4.
De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar informatie van de door hem in beroep overgelegde stukken heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2017 en 16 mei 2018 overtuigend gemotiveerd dat in de door gemachtigde aangeleverde curatieve informatie voor andere of verdergaande beperkingen geen onderbouwing is te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat een scheiding moet worden aangebracht tussen de beleving van belanghebbende (zijn ervaren klachten) en de objectieve beperkingen. Appellant is volgens hem zeker niet in een eindtoestand beland waaruit geen verbetering meer te verwachten zou zijn omdat appellant nog verwikkeld was in de afhandeling van de letselschade. Dit veroorzaakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep meestal vertraging in de revalidatie en kan mede een rol spelen in gedragsfactoren zoals beperking in dagelijkse activiteit en passieve coping. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder overtuigend gemotiveerd dat in de brief van het Radboud UMC van 3 november 2016 over het weinige effect dat het eerdere revalidatietraject had, het vermoeden wordt uitgesproken dat dit revalidatietraject niet afdoende intensief is geweest. Appellant voldoet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de criteria van het Schattingsbesluit om volledig arbeidsongeschikt te worden bevonden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 juni 2017 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Met het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties, de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 7 november 2017 en de ter zitting van de Raad door het Uwv gegeven toelichting, heeft het Uwv de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies afdoende gemotiveerd. Anders dan appellant meent komt, zoals volgt uit het resultaat functiebeoordeling, in de functie met SBC-code 267050 (samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar) roteren met het hoofd niet voor maar betreft de hoofdbeweging anteflexie. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de overschrijding van de beperking op roteren met het hoofd in de functies met SBC-code 264122 (machinaal metaalbewerker) en 111010 (medewerker tuinbouw) minimaal is en tevens is van belang dat roteren met het hoofd slechts in een lage frequentie aan de orde is. Geen aanleiding bestaat de door het Uwv gegeven nadere toelichting ter zitting van de Raad, dat ook in de functie met SBC-code 111010 (medewerker tuinbouw) de geringe overschrijding in roteren met het hoofd gecompenseerd kan worden door te torderen of door efficiënt gebruik te maken van de draaifunctie van een werkstoel, niet te volgen. Tevens is van belang dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige volgt dat hij overleg heeft gehad met de verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast overtuigend gemotiveerd dat de mogelijkheid tot vertreden in de voorbeeldfuncties voldoende aan de orde is.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor zover appellant heeft bedoeld te verzoeken om een veroordeling tot schadevergoeding, wordt dit verzoek, nu het hoger beroep niet slaagt, afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar