ECLI:NL:CRVB:2021:723
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten. Appellante had eerder een WIA-uitkering geweigerd gekregen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding en een WIA-aanvraag, heeft het Uwv haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij 47,89% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellante onderzocht en informatie opgevraagd bij de huisarts. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad volgt dit oordeel. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante, en de geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor haar.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier.