ECLI:NL:CRVB:2021:711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich in 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant na de wachttijd geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv juist was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen werd daarmee bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.