ECLI:NL:CRVB:2021:707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/4026 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging Wajong-uitkering en vaststelling arbeidsvermogen

Op 25 maart 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2018, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had een Wajong-uitkering die per 1 januari 2018 was verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij arbeidsvermogen had.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om vier uur per dag en twintig uur per week te werken. Appellante had in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen had en dat haar medische toestand was verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De Raad concludeerde echter dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak afdoende gemotiveerd dat appellante niet had aangetoond dat zij niet aan de eisen voor de Wajong-uitkering voldeed.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.

Uitspraak

18.4026 WAJONG

Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 juni 2018, 17/3270 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Luursema. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is per 7 maart 1988 een uitkering op grond van de Algemene
arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. De AAW-uitkering is met ingang van 1 januari 1998 van rechtswege omgezet in een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten 2015 (Wajong 2015) in werking getreden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2017 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 10 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 28 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2017 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet vier uur per dag, twintig uur per week, belastbaar is. De door appellante overgelegde verklaring van systeemtherapeut G. Bos van 16 februari 2018 bevestigt dat bij appellante sprake is van psychische klachten, maar daarin wordt geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dat appellante ten minste vier uur per dag en twintig uur per week belastbaar is. De rechtbank volgt appellante niet in haar stelling dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat haar belastbaarheid ten opzichte van 2002, toen zij maximaal vier uur per dag en maximaal twaalf uur (drie dagdelen) per week belastbaar werd geacht, is verbeterd. De onderhavige beoordeling heeft namelijk plaatsgevonden op basis van andere toetsingscriteria dan destijds en daarbij is de huidige situatie bepalend.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Appellante heeft – mede onder verwijzing naar de verklaring van Bos van 16 februari 2018 – herhaald dat haar medische toestand ten opzichte van de beoordeling in 2002 juist is verslechterd, waardoor het onbegrijpelijk is dat zij niet voor maximaal twaalf uur maar voor twintig uur per week belastbaar is geacht. Ten slotte heeft appellante verzocht om het Uwv te veroordelen tot nabetaling van de niet-tijdig betaalde uitkering vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat ook voor de Raad vaststaat dat appellante grote moeite heeft hetgeen haar is overkomen te verwerken en psychische problemen heeft. Uit wat appellante naar voren heeft gebracht blijkt echter niet dat het standpunt van het Uwv dat appellante niet voldoet aan de in de wet opgenomen eisen om voor een Wajong-uitkering ter hoogte van 75% in plaats van 70% van het minimumloon in aanmerking te komen onjuist is.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) D.S. Barthel