ECLI:NL:CRVB:2021:707
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen verlaging Wajong-uitkering en vaststelling arbeidsvermogen
Op 25 maart 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2018, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had een Wajong-uitkering die per 1 januari 2018 was verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij arbeidsvermogen had.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om vier uur per dag en twintig uur per week te werken. Appellante had in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen had en dat haar medische toestand was verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De Raad concludeerde echter dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak afdoende gemotiveerd dat appellante niet had aangetoond dat zij niet aan de eisen voor de Wajong-uitkering voldeed.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.