ECLI:NL:CRVB:2021:705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
19/2487 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en is in 2017 herbeoordeeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op 100% blijft, maar na een bezwaarprocedure is haar WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Ze heeft nieuwe medische informatie ingebracht, waaronder rapporten van haar behandelaars, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv voldoende aandacht heeft besteed aan haar klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, maar geen urenbeperking aangenomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de psychische klachten van appellante niet leiden tot meer beperkingen dan reeds zijn vastgesteld.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2487 WIA

Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2019, 18/5521 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. Roos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kassamedewerkster voor 35,61 uur per week. Op 23 mei 2011 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten.
Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van
20 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 20 november 2014 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling (op verzoek van de werkgever van appellante) heeft appellante het spreekuur van 9 augustus 2017 bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat de WGA-uitkering niet wijzigt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.3.
D werkgever van appellante heeft tegen het besluit van 15 augustus 2017 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 september 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard. De WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante is met ingang van 27 oktober 2018 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
10 januari 2018 en van 25 mei 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 juni 2018 ten grondslag. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML op een punt aan te passen en dit verwerkt in de FML van 25 mei 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts appellante lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van het rapport van de primaire verzekeringsarts, appellante heeft gezien op de hoorzitting en de in het dossier aanwezig medische informatie, waaronder de brief van PsyQ van 16 mei 2018, heeft meewogen bij de beoordeling. Verder is de rechtbank van oordeel dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om het medisch oordeel, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Bij het opstellen van de FML van 25 mei 2018 is rekening gehouden met de door appellante genoemde klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat de verstoorde nachtrust gedurende ongeveer twee tot drie maal per week geen indicatie meer is voor een urenbeperking tot zes uur per dag, 30 uur per week en dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken, in zijn rapport van 8 maart 2019 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij hierin geen aanleiding ziet om zijn eerder standpunt te wijzigen. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn bevindingen en neemt hierbij in aanmerking dat appellante op 17 mei 2018 naar een nieuwe behandelaar is verwezen, maar dat de in de verwijsbrief vermelde DSM-classificatie in het verleden is gesteld en dat de vermelding in het huisartsenjournaal dat het probleem niet gewijzigd is, is gebaseerd op de subjectieve weergave van de klachten door appellante. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de door appellante overgelegde stukken niet blijkt dat zij op de datum in geding, 27 oktober 2018, voor haar psychische klachten onder behandeling was.
De rechtbank overweegt tot slot dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante ondanks haar beperkingen in staat kan worden geacht de in bezwaar geduide functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is dus terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv te weinig gewicht heeft toegekend aan haar psychische klachten. Appellante heeft op de hoorzitting gemeld dat zij een nieuwe verwijzing heeft voor PsyQ en daarbij gewezen op het huisartsenjournaal en een (nieuwe) verwijsbrief van 17 mei 2018. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte zonder nader onderzoek geconcludeerd dat haar PTSS in intensiteit is afgenomen en dat zij niet in behandeling was. Uit het intakeverslag van Indigo van 22 januari 2019 volgt dat zij in januari 2019 voor behandeling is aangemeld, dat zij moeilijkheden ervaart in het dagelijks functioneren en geen vorm van participatie kan starten. Appellante heeft gewezen op het in beroep overgelegde besluit van de gemeente op grond van Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en een ondersteuningsplan, waarin de psychische problemen en slaapproblemen staan vermeld. Ook uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de verstoorde nachtrust ten tijde van de hoorzitting in bezwaar nog actueel was, zodat ten onrechte door deze arts is geconcludeerd dat er geen indicatie meer is voor een urenbeperking.
3.2.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante verder nog een brief van haar (voormalige) behandelaar, bij wie zij vanaf 3 september 2019 onder behandeling was, en een brief van haar huidige behandelaar van BuurtzorgT, bij wie zij sinds juni 2020 onder behandeling is, ingebracht. Tevens heeft zij nog een Wmo-besluit van de gemeente ingebracht.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en hierbij verwezen naar het rapport van 28 augustus 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wetgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 oktober 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv voldoende beperkingen heeft aangenomen in verband met de psychische klachten van appellante.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, onder 2 weergegeven, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat voldoende aandacht is besteed aan de psychische klachten van appellante. De primaire verzekeringsarts is bij de vaststelling van de psychische beperkingen uitgegaan van psychische klachten passend bij PTSS. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het medisch onderzoek en zijn bevindingen tijdens de hoorzitting vaststelt dat het beeld van PTSS in intensiteit is afgenomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle psychische beperkingen van de primaire verzekeringsarts overgenomen in de FML, behoudens een urenbeperking van gemiddeld zes uur per dag, 30 uur per week. Zo zijn er in de FML van 25 mei 2018 diverse beperkingen opgenomen in rubriek 1 (persoonlijk functioneren) en rubriek 2 (sociaal functioneren). Daarnaast is vanwege de psychische problematiek van appellante in de rubriek werktijden een beperking opgenomen voor nachtdiensten en wisselende diensten. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 mei 2018 inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellante niet leiden tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de groepsbehandeling die appellante gevolgd had, niet specifiek op PTSS was gericht, maar meer op spanningsklachten door psychosociale problematiek en dat bij appellante ook spanningsklachten vanwege alleenstaand ouderschap spelen. Dit geeft echter geen aanleiding om meer psychische beperkingen aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat hij in de verstoorde nachtrust gedurende twee tot driemaal per week geen indicatie meer ziet voor een urenbeperking van zes uur per dag, 30 uur per week, dat appellante haar slaaphygiene zal moeten veranderen en dat daardoor de nachtrust verder zal verbeteren.
4.5.
Appellante heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat haar psychische klachten van dermate ernst zijn dat de beperkingen in de FML als ontoereikend moeten worden aangemerkt. De medische informatie die appellante in hoger beroep in het geding heeft gebracht, geeft geen aanleiding tot twijfel over de juistheid van het medisch oordeel en de vastgestelde beperkingen op de datum in geding. Deze informatie dateert van na datum in geding en bevat geen nieuwe medische informatie over de medische situatie van appellante op de datum van geding. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar reactie van 28 augustus 2019 er terecht op gewezen dat een aantal van de vermelde problemen en belemmeringen in de brief van Indigo van 22 januari 2019 zijn vertaald naar beperkingen in de FML. Het feit dat appellante in 2017 en 2018 in aanmerking is gebracht voor een ondersteuningsarrangement in de vorm van een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo, geeft evenmin aanleiding om aan te nemen dat appellante verdergaand beperkt had moeten worden geacht. Voor het toekennen van voorzieningen op grond van de Wmo geldt een ander beoordelingskader dan voor het vaststellen van de beperkingen in het kader van de Wet WIA.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D.S. Barthel