ECLI:NL:CRVB:2021:705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van psychische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en is in 2017 herbeoordeeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op 100% blijft, maar na een bezwaarprocedure is haar WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Ze heeft nieuwe medische informatie ingebracht, waaronder rapporten van haar behandelaars, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv voldoende aandacht heeft besteed aan haar klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, maar geen urenbeperking aangenomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de psychische klachten van appellante niet leiden tot meer beperkingen dan reeds zijn vastgesteld.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.