ECLI:NL:CRVB:2021:703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de Wajong-uitkering en de vaststelling van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Het Uwv stelde dat de appellant arbeidsvermogen had, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant in staat was om ten minste vier uur per dag te werken, met inachtneming van zijn beperkingen door psychiatrische stoornissen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant geschikt was voor een prikkelarme werkomgeving met begeleiding.
Tijdens de zitting op 22 februari 2021 werd het standpunt van het Uwv verdedigd door mr. G. Sjoer. De appellant voerde aan dat hij meer bijsturing nodig had dan het Uwv stelde en dat zijn behandeling na oktober 2018 zijn situatie had verslechterd. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant in essentie herhalingen waren van eerdere beroepsgronden en dat deze niet slaagden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de situatie van de appellant op de datum in geding niet was veranderd door latere behandelingen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met D.S. Barthel als griffier.