ECLI:NL:CRVB:2021:702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/4773 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant, geboren in 1973, ontving sinds 2008 een Wajong-uitkering van 75% van het minimumloon vanwege psychische beperkingen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellant per 1 januari 2018 arbeidsvermogen had, wat leidde tot een verlaging van de uitkering naar 70% van het minimumloon. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende was en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij geen arbeidsvermogen had en niet in staat was om vier uur per dag te werken. Het Uwv heeft echter verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaaldelijk beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen medische gegevens zijn ingediend die de conclusie van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

18.4773 WAJONG

Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 juli 2018, 17/5200 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1973, heeft sinds 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Dit in verband met beperkingen die voortvloeien uit psychische problematiek. De uitkering bedraagt 75% van het minimumloon.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 12 april 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling, omdat hij ziek is, twintig pillen per dag slikt en onder behandeling is bij ziekenhuizen en een psychiater voor een stoornis. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van
29 maart 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 29 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsartsen toereikend geweest voor een zorgvuldige beoordeling van appellants arbeidsvermogen. De rapporten van de verzekeringsartsen bevatten geen innerlijke tegenstrijdigheden. De conclusies dat appellant in staat is geacht om ten minste één uur aaneengesloten te werken en voor vier uur per dag belastbaar is, vloeien logisch voort uit de rapporten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onvoldoende of onjuist te achten. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die aanleiding heeft gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat met de objectieve klachten van appellant voldoende rekening is gehouden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de primaire arbeidsdeskundige gemotiveerd en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie beschikt, met als gevolg dat zijn Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Appellant is van mening dat hij niet vier uur per dag belastbaar kan zijn en één uur aaneengesloten zonder substantiële onderbrekingen een taak kan verrichten. Hij komt in zijn thuissituatie amper tot activiteiten. Zijn arbeidsverleden bestond uit een aaneengesloten reeks van mislukkingen. Het Uwv heeft zijn aanvraag op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uiteindelijk afgewezen, omdat hij achteraf gezien wordt geacht bij aanvang van zijn werk al volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Dat appellant in zijn dagelijks leven amper tot activiteiten komt, maakt niet dat het besluit van het Uwv als onjuist is te beschouwen. Het Uwv heeft genoegzaam gemotiveerd dat er met de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen en voorwaarden medisch gezien geen contra-indicatie bestaat waarom appellant niet één uur aaneengesloten kan werken en gedurende vier uur per dag belastbaar kan zijn. De verzekeringsartsen hebben het dagverhaal van appellant in de beoordeling betrokken. Zij hebben tijdens het psychisch onderzoek geen tekenen van vermoeidheid waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over het geringe activiteitenniveau van appellant vermeld dat er bij hem ook sprake is van deconditionering. Activatie zou daarbij een doorbraak kunnen bewerkstelligen in zijn situatie en ook therapeutisch tot vermindering van zijn klachten kunnen leiden. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten om de verzekeringsartsen niet in hun conclusies te volgen.
4.5.
De beoordeling in het kader van de WAO die in het verleden heeft plaatsgevonden maakt het voorgaande niet anders. Die beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van andere toetsingscriteria dan de beoordeling die nu aan de orde is. Bij deze Wajong-beoordeling gaat het om het vaststellen van het arbeidsvermogen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht aan de hand waarvan moet worden geoordeeld dat dit ontbreekt.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.M. Chevalier