ECLI:NL:CRVB:2021:693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich op 20 september 2016 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde een verzekeringsarts dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 20 oktober 2017. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek inderdaad zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen de juiste conclusies hadden getrokken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 maart 2021.