In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar deze was per 11 juli 2017 beëindigd door het Uwv, dat haar in aanmerking bracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten, die haar arbeidsvermogen beïnvloedden.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. Appellante heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder brieven van haar psychiater, waaruit bleek dat zij lijdt aan een schizofrene stoornis en dat zij vanaf 11 juli 2017 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft na nieuw onderzoek zijn standpunt herzien en onderschreef het standpunt van appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellante slaagt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, waardoor het eerdere besluit van 24 april 2017 herleeft. Appellante heeft vanaf 11 juli 2017 recht op een WGA-loonaanvullingskering. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante vergoedt.