ECLI:NL:CRVB:2021:687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
18/4522 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsvermogen van betrokkene onder de Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat betrokkene, die een uitkering ontving op grond van de Wajong, geen arbeidsvermogen had. Het Uwv stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat alleen routinematige taken beschikbaar waren voor betrokkene. Het Uwv heeft aangetoond dat er ook niet-routinematige taken zijn, zoals de taak 'bemannen balie', waarvoor betrokkene geschikt wordt geacht. De Raad heeft de beroepsgrond van het Uwv gehonoreerd en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, ondanks haar medische beperkingen, over voldoende arbeidsvermogen beschikt om deze taak te vervullen. De Raad concludeert dat er op 1 januari 2018 geen sprake was van een situatie waarin betrokkene niet in staat was om te werken, en verklaart het inleidend beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak om niet alleen routinematige taken te overwegen bij de beoordeling van arbeidsvermogen, maar ook de mogelijkheden voor niet-routinematige taken.

Uitspraak

18.4522 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2018, 17/4934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 25 maart 2021
PROCESVERLOOP
Namens het Uwv heeft mr. T.P.A.W. Hanenberg hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Namens betrokkene heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens betrokkene is
mr. Akça-Altun verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1980, is met ingang van 17 april 2002 een uitkering op grond van de toenmalige Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% is vastgesteld.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 16 augustus 2016 heeft het Uwv betrokkene geïnformeerd over de mogelijke gevolgen hiervan en aan betrokkene een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat betrokkene arbeidsvermogen heeft. Betrokkene heeft zich hierin niet kunnen vinden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
14 november 2016 vastgesteld dat betrokkene arbeidsvermogen heeft. Haar Wajong-uitkering zal met ingang van 1 januari 2018 worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 26 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 14 november 2016 herroepen, bepaald dat betrokkene geen arbeidsvermogen in de zin van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft hiertoe – samengevat – overwogen dat verzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers (deskundige), die eerder op
7 september 2012 in het kader van een hogerberoepsprocedure aan de Raad gerapporteerd heeft over de beperkingen van betrokkene in verband met familiaire hypercholestrolemie, geconcludeerd heeft dat betrokkene ongeschikt is voor routinematige functies. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie niet meer van toepassing is, zodat moet worden aangenomen dat betrokkene niet geschikt is voor routinematige functies. Betrokkene is als gevolg hiervan ongeschikt voor de door het Uwv geselecteerde taak ‘handmatig bestukken’. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat nu het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat de mogelijke taken in het kader van het aannemen van arbeidsvermogen allemaal routinematige taken zijn, er geen taak te selecteren is voor betrokkene, zodat arbeidsvermogen ontbreekt.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de mogelijke taken in het takenbestand allemaal routinematig zijn. De rechtbank heeft de namens het Uwv ter zitting gegeven toelichting niet juist geïnterpreteerd als gevolg waarvan het Uwv ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld is om een andere taak te duiden. Onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 oktober 2018 heeft het Uwv uiteengezet dat betrokkene geschikt is voor de taak bemannen balie (2401). Dit betreft een niet-routinematige taak. Omdat ook aan de overige voorwaarden voor het hebben van arbeidsvermogen is voldaan, beschikt betrokkene over arbeidsvermogen. Ter onderbouwing heeft het Uwv verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2017 en 1 juni 2018.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
De beroepsgrond van het Uwv dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat uit het takenbestand uitsluitend routinematige taken te selecteren zijn, treft doel. Het Uwv heeft in hoger beroep inzichtelijk gemaakt dat ook niet-routinematige taken te selecteren zijn, zoals de taak ‘bemannen balie’, die door het Uwv voor betrokkene geschikt wordt geacht.
4.3.
Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het Uwv terecht heeft aangenomen dat betrokkene arbeidsvermogen heeft.
4.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat betrokkene vanwege haar aandoening familiaire hypercholestrolemie genoodzaakt is medicatie te gebruiken en dat zij van deze medicatie bijwerkingen ondervindt. De voor het Uwv werkzame artsen hebben vastgesteld dat betrokkene op basis van haar medische problematiek en met de behandeling die zij daarvoor ondergaat, beperkingen heeft op fysiek gebied. Betrokkene wordt wegens de door haar ervaren energetische belemmeringen beperkt geacht voor werken in de avond en de nacht. De artsen hebben op basis van de bevindingen bij onderzoek en het dagverhaal van betrokkene het standpunt ingenomen dat betrokkene ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om een uur aaneengesloten een taak te verrichten. De artsen hebben meegewogen dat betrokkene een gevuld dagverhaal heeft met verschillende activiteiten en dat niet gebleken is dat betrokkene structurele rustmomenten op medische gronden nodig heeft om de dag door te komen. Een bovennormale duurbelasting van meer dan 40 uur per week wordt niet passend geacht. De arbeidsdeskundigen hebben beargumenteerd dat uit het dagverhaal van betrokkene, waaruit onder meer blijkt dat betrokkene op tijd is op afspraken en tijdig met haar kind op het consultatiebureau kan zijn en uit het feit dat zij haar rijbewijs heeft behaald en van 1 november 2012 tot 30 juni 2013 als verkoopmedewerkster parfumerie heeft gewerkt, moet worden afgeleid dat betrokkene over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.5.
Betrokkene heeft betwist dat zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Als gevolg van de bijwerkingen van de medicatie, waaronder moeheid en spontaan in slaap vallen, is zij zodanig beperkt in haar energetische belastbaarheid en focus dat zij niet in staat is om één uur aaneengesloten te werken en is zij niet tenminste vier uur per dag belastbaar. Voorts beschikt zij niet over basale werknemersvaardigheden.
4.6.
Wat betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat betrokkene arbeidsvermogen heeft. Betrokkene heeft ter zitting van de Raad naar voren gebracht dat de bevindingen van de door de Raad in 2012 geraadpleegde deskundige over haar belastbaarheid, nog altijd actueel zijn. Dit standpunt wordt gedeeld door het Uwv. Het Uwv heeft hiertoe aangevoerd dat de bevindingen van de deskundige aansluiten bij de bevindingen van de artsen van het Uwv bij hun onderzoeken in november 2016 en juni 2017. In haar rapport van 7 september 2012 is de deskundige op basis van haar onderzoek tot de conclusie gekomen dat er geen medische indicatie is voor het vaststellen van een urenbeperking en dat betrokkene gemiddeld ongeveer acht uur per dag en veertig uur per week kan werken, maar dat betrokkene beperkt is voor werken in de avond en nacht. Betrokkene heeft geen stukken ingebracht die haar standpunt ondersteunen dat zij niet tenminste vier uur per dag belastbaar is. Verder zijn er geen aanknopingspunten dat betrokkene niet in staat is om één uur aaneengesloten te werken. De moeder van betrokkene heeft ter zitting van de Raad verklaard dat zij betrokkene bij veel taken in het huishouden en de verzorging van de kinderen ondersteunt en dat zij betrokkene moet herinneren aan afspraken, omdat betrokkene dit vergeet. Het bij de verzekeringsartsen geschetste dagverhaal biedt evenwel geen aanknopingspunten dat betrokkene zodanige bijsturing nodig heeft dat niet kan worden aangenomen dat zij gedurende een uur aaneengesloten kan werken. De conclusie van de arbeidsdeskundigen dat betrokkene over basale werknemersvaardigheden beschikt, kan worden gedragen door omstandigheden als het gegeven dat zij in het verleden haar rijbewijs heeft behaald, het feit dat zij blijkens haar dagelijkse activiteiten instructies kan begrijpen en de omstandigheid dat zij gedurende een periode betaald werk heeft verricht, waarvan het contract van rechtswege is afgelopen. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 30 oktober 2018 gemotiveerd uiteengezet dat betrokkene voldoet aan de eisen uit de taakomschrijving van ‘bemannen balie’. Er zijn geen aanknopingspunten dat betrokkene de taak ‘bemannen balie’ niet zou kunnen verrichten.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat bij betrokkene op 1 januari 2018 geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit. Het inleidend beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.8.
Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.M. Chevalier