ECLI:NL:CRVB:2021:677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
21/326 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in zorgindicatie geschil

Op 24 maart 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die zorg ontvangt van een zorginstelling, had een verzoek ingediend omdat zij dreigde haar woonruimte te verliezen en geen financiering voor de geïndiceerde zorg ontving. CIZ had eerder de indicatie voor zorg ingetrokken, wat leidde tot een rechtszaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was dat behandeling van de bodemprocedure niet kon afwachten. Verzoekster had geen inzicht gegeven in de problemen met de financiering en er waren geen aanwijzingen dat zij haar woning of zorg zou verliezen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

21/326 WLZ-VV
Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2020, 19/723, gerectificeerd bij uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2020 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoekster heeft mr. E. Schriemer, advocaat, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens verzoekster is mr. Schriemer verschenen, vergezeld van [X] van zorginstelling [naam zorginstelling] . Namens CIZ zijn mr. S. Kersjes en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
CIZ heeft verzoekster bij besluit van 25 juli 2017 een indicatie verleend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en verzorging (VG03). Verzoekster huurt woonruimte bij zorginstelling [naam zorginstelling] en ontvangt de geïndiceerde zorg van [naam zorginstelling] .
1.2.
CIZ is in 2018 een onderzoek gestart naar de zorgbehoefte van verzoekster en haar aanspraken op zorg op grond van de Wlz.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ vastgesteld dat verzoekster geen recht heeft op de indicatie VG Wonen met begeleiding en verzorging (VG03) en deze indicatie ingetrokken met ingang van 18 november 2018. Op grond van overgangsrecht is aan verzoekster met ingang van 18 november 2018 de indicatie VG Wonen met begeleiding (VG02) toegekend voor onbepaalde tijd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 17 augustus 2018 herroepen.
3.1.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoekster een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Zij heeft verzocht om opheffen van de schorsende werking van het hoger beroep van CIZ tegen de aangevallen uitspraak, omdat zij haar woonruimte bij [naam zorginstelling] dreigt te verliezen en verstoken dreigt te raken van zorg door het uitblijven van enige financiering.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [X] van [naam zorginstelling] heeft ter zitting verklaard dat verzoekster nog steeds in de van [naam zorginstelling] gehuurde woning woont, dat er geen problemen zijn met de betaling van de huur en dat verzoekster in deze woning kan blijven wonen. Ook heeft hij toegelicht dat verzoekster nog steeds zorg ontvangt van [naam zorginstelling] en dat [naam zorginstelling] de zorg aan verzoekster blijft verlenen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verzoekster geen inzicht heeft gegeven in de problemen die zij stelt te ondervinden om te komen tot financiering van de geïndiceerde zorg.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) J.PA. Boersma
(getekend) E.M. Welling