ECLI:NL:CRVB:2021:668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van werkneemster met neurologische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag van een werkneemster voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd werd afgewezen. De werkneemster, die in dienst was van een werkgever, had zich in januari 2016 ziekgemeld met neurologische klachten, waaronder dunne vezel neuropathie (DVN) en carpaaltunnelsyndroom (CTS). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsarts in 2017 terecht concludeerde dat er geen sprake was van een evident stabiele of verslechterende situatie, wat een voorwaarde is voor het toekennen van een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. De Raad bevestigt dat er op dat moment nog mogelijkheden voor herstel waren, en dat de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep volgt deze conclusie. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de aanvraag voor de verkorte wachttijd strikter is dan na de reguliere wachttijd van 104 weken. De uitspraak van de Raad is gedaan op 23 maart 2021.