ECLI:NL:CRVB:2021:665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
19/3359 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als chauffeur/koerier werkte, had zich op 27 februari 2017 ziek gemeld met hyperacusis-klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 9 april 2018, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante en had geadviseerd dat zij gehoorbescherming kon dragen in een rustige werkomgeving. Appellante voerde aan dat gehoorbescherming niet voldoende was en dat haar klachten niet adequaat waren onderzocht. De Raad volgde echter het oordeel van de rechtbank en het Uwv, dat de medische conclusies juist waren en dat appellante geschikt werd geacht voor de aan de functies verbonden werkzaamheden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

19.3359 ZW

Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 juni 2019, 18/5234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. U. Karatas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 10 februari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Karatas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur/koerier voor gemiddeld 30,52 uur per week. Zij was werkzaam op uitzendbasis. Op 27 februari 2017 heeft zij zich ziek gemeld met hyperacusis-klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante op 12 februari 2018 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
8 maart 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 9 april 2018 beëindigd, omdat zij met ingang van 26 februari 2018 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2018, een gewijzigde FML van 20 augustus 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML gewijzigd in die zin dat een beperking voor geluidsbelasting is opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan de eerste twee aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies geschrapt en de theoretische verdiencapaciteit uitgaande van de resterende functies en twee eerder als reservefuncties geselecteerde functies berekend op 92,12%, dus nog altijd meer dan 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 augustus 2018 overwogen dat appellante is aangewezen op een rustige werkomgeving, waarbij zij bij eventueel voorkomende kortdurende blootstelling aan veel geluid wel gehoorbescherming kan dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport daarbij in het bijzonder rekening gehouden met de door de KNO-arts verstrekte informatie dat appellante gebruik kan maken van oordoppen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen contra-indicatie kunnen vaststellen om gehoorbescherming te dragen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het meten van de pijngrens van appellante, voor zover dat al mogelijk zou zijn, subjectieve gegevens oplevert. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of die de conclusie rechtvaardigen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Tot slot was de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat de functies worden geacht geschikt te zijn voor appellante. Appellante heeft geen zelfstandige beroepsgronden gericht tegen het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft gesteld dat appellante gebruik kan maken van gehoorbescherming tijdens haar werkzaamheden. Appellante stelt dat gehoorbescherming niet de aangewezen methode is om haar klachten tegen te gaan en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor het gebruik van gehoorbescherming. Appellante heeft hierbij verwezen naar informatie van de Stichting Hoormij en naar verschillende internationale onderzoeken op dit gebied en stelt dat zij zelf ook ervaren heeft dat het gebruik van gehoorbescherming voor haar geen oplossing is. Appellante heeft tevens aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte heeft gesteld dat zij ondanks haar ernstige gehoorproblemen een kantoorbaan zou kunnen vervullen, waarbij toetsenbordgebruik en overleggen met collega’s voor appellante niet zorgen voor een bovenmatige geluidsbelasting. Appellante verwijst naar een onderzoek van het Auris Audiologisch Centrum voor gehoor van 10 maart 2017, waaruit blijkt dat appellante met name klachten ervaart bij hoogfrequente geluiden. Appellante stelt dat de werkzaamheden verbonden aan de voorgehouden functies niet door haar kunnen worden uitgevoerd, nu deze werkzaamheden zorgen voor een bovenmatige geluidsbelasting. Appellante stelt dat er geen oplossing is voor haar gehoorprobleem en dat er wel degelijk onderzocht kan worden hoe hoog haar pijngrens van is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv stelt dat de geluidsbelasting in de geduide functies geen belemmering vormt voor appellante om de aan de functie verbonden werkzaamheden uit te voeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in zijn rapport van 4 september 2019 dat de door appellante overgelegde medische informatie in lijn ligt met de stelling dat appellante bij eventueel voorkomende kortdurende blootstelling aan veel geluid wel gehoorbescherming kan dragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld en de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Aan de overwegingen van de rechtbank wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De stelling van appellante dat zij geen gebruik kan maken van gehoorbescherming tijdens haar werkzaamheden, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de klachten van appellante voldoende rekening gehouden door de beperkingen die zijn aangenomen in de FML van 20 augustus 2018. Appellante is beperkt ten aanzien van veel lawaai (hooguit kortdurend) en is aangewezen op een werkomgeving zonder overmatige omgevingsgeluiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 september 2019 overtuigend gemotiveerd dat appellante bij eventueel voorkomende kortdurende blootstelling aan veel geluid wel gehoorbescherming kan dragen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwezen naar de informatie die de behandelend KNO-arts in zijn brief van 19 juli 2018 op zijn verzoek aan hem heeft verstrekt. In zijn brief van 19 juli 2018 heeft de KNO-arts het gebruik van gehoorbescherming niet alleen als mogelijkheid geopperd, doch dit zelfs geadviseerd. Uit de verklaring van de KNO-arts blijkt niet dat er contra-indicaties aanwezig zijn voor het gebruik van gehoorbescherming door appellante. Appellante heeft in hoger beroep medische informatie van het Auris Audiologisch Centrum voor gehoor overgelegd, waaruit naar voren komt dat appellante hyperacusis-klachten heeft. Deze informatie en hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 september 2019 overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de medische conclusies te wijzigen. De stelling van appellante dat er een onderzoek naar haar pijngrens had moeten worden gedaan, wordt ook niet gevolgd, nu appellante, ook na daartoe ter zitting te zijn uitgenodigd, niet heeft kunnen onderbouwen dat een objectief onderzoek naar de pijngrens mogelijk is en hoe dit onderzoek eruit zou moeten zien, terwijl het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bekend is met een dergelijk onderzoek.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de voor haar vastgestelde FML, in medisch opzicht geschikt wordt geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 maart 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 augustus 2018. In dat laatste rapport zijn de signaleringen betreffende de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) H. Spaargaren