ECLI:NL:CRVB:2021:662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. Appellant, die eerder werkzaam was als logistiek medewerker, had zich ziek gemeld met nek- en armklachten na het beëindigen van zijn dienstverband. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd appellant belastbaar geacht met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was om meer te verdienen dan zijn maatmaninkomen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 9 december 2018.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidsdeskundige de juiste functies had geselecteerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant, op basis van de medische beperkingen zoals vastgelegd in de FML, in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.