ECLI:NL:CRVB:2021:658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering in 2016, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. In 2017 meldde appellante een verslechtering van haar gezondheid, maar het Uwv weigerde om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe medische feiten waren.
Appellante heeft vervolgens opnieuw verzocht om haar belastbaarheid te beoordelen, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv terecht had onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat het verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.