ECLI:NL:CRVB:2021:642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand met ingang van 7 december 2013 en de terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 7 december 2013 tot en met 30 juni 2016. De besluitvorming is gebaseerd op het feit dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij een onderneming in verf, behang en vloeren, welke werkzaamheden niet zijn gemeld. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Appellant stelde dat hij vanwege zijn gezondheid niet in staat was tot meer dan het verrichten van hand- en spandiensten en dat zijn werkzaamheden niet productief waren, maar slechts dienden ter voorkoming van een sociaal isolement. De Raad oordeelde echter dat deze stelling niet werd ondersteund door de beschikbare onderzoeksgegevens. Uit waarnemingen en verklaringen van zowel appellant als de eigenaar van de onderneming bleek dat appellant daadwerkelijk werk verrichtte en hiervoor ook betaald werd. De Raad concludeerde dat appellant op geld waardeerbare arbeid verrichtte en dat zijn argumenten niet opgingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing ondertekenden.