ECLI:NL:CRVB:2021:642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
19/380 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand met ingang van 7 december 2013 en de terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 7 december 2013 tot en met 30 juni 2016. De besluitvorming is gebaseerd op het feit dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij een onderneming in verf, behang en vloeren, welke werkzaamheden niet zijn gemeld. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

Appellant stelde dat hij vanwege zijn gezondheid niet in staat was tot meer dan het verrichten van hand- en spandiensten en dat zijn werkzaamheden niet productief waren, maar slechts dienden ter voorkoming van een sociaal isolement. De Raad oordeelde echter dat deze stelling niet werd ondersteund door de beschikbare onderzoeksgegevens. Uit waarnemingen en verklaringen van zowel appellant als de eigenaar van de onderneming bleek dat appellant daadwerkelijk werk verrichtte en hiervoor ook betaald werd. De Raad concludeerde dat appellant op geld waardeerbare arbeid verrichtte en dat zijn argumenten niet opgingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

19.380 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2019, 17/3565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
Datum uitspraak: 8 maart 2021
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: W.E.M. Maas
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.P. Brouwer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand met ingang van 7 december 2013 en een terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 7 december 2013 tot en met
30 juni 2016.
Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij een onderneming in verf, behang en vloeren. Hij heeft die werkzaamheden niet gemeld, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode van 7 december 2013 tot en met het besluit tot intrekking van 9 februari 2017 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
Het hoger beroep komt er op neer dat appellant vanwege zijn gezondheid niet tot meer in staat is dan het verrichten van wat hand- en spandiensten. Het gaat volgens appellant niet om productieve werkzaamheden, maar om tijdverdrijf om niet in een sociaal isolement te komen.
Deze grond slaagt niet. Dat is alleen al het geval, omdat dit niet het beeld is dat volgt uit de waarnemingen die zijn verricht en ook niet uit de verklaringen van appellant en van de eigenaar van de onderneming waar appellant zijn werkzaamheden verrichtte (eigenaar). Zo is appellant bij waarnemingen werkend aangetroffen en is bijvoorbeeld gezien dat hij in de hal van de onderneming een nieuwe vloer aan het leggen was. Appellant heeft verklaard dat hij dagelijks in de zaak was. Hij komt wel bij klanten thuis voor het beoordelen van een vloer en hij rijdt ook wel mee met stoffeerders voor het inmeten. Als stoffeerders vastlopen bij een klant, haalt appellant hiervoor het materiaal en lost hij het op. De eigenaar heeft onder meer verklaard dat appellant werkzaamheden verricht zoals opmeten, hulp verlenen bij egaliseren, plintjes plakken en materialen brengen en halen. De eigenaar heeft ook verklaard dat appellant voor deze werkzaamheden betaald kreeg. Appellant verrichtte gelet hierop op geld waardeerbare arbeid en genoot daaruit inkomsten. Dat appellant de werkzaamheden zag als tijdverdrijf is hierbij niet van belang.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) W.E.M. Maas (getekend) P.W. van Straalen