ECLI:NL:CRVB:2021:638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingediend onder zaaknummer 20/2568 WAO. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte. Appellant was bij brief van 18 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Een tweede kans werd geboden bij aangetekende brief van 18 september 2020, waarbij appellant wederom werd gewezen op de gevolgen van het niet tijdig indienen van de beroepsgronden. De gronden zijn uiteindelijk op 28 oktober 2020 ontvangen, maar te laat, aangezien de laatste dag om deze in te dienen 16 oktober 2020 was. De Raad heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.