ECLI:NL:CRVB:2021:63
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2008 ziek is door psychische klachten en klachten aan haar linkerarm, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2016, op verzoek van haar ex-werkgever, bleef haar arbeidsongeschiktheid op 100% vastgesteld. Echter, na een bezwaarprocedure heeft het Uwv in 2017 geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 augustus 2017. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek niet voldeed aan de eisen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante had beëindigd.