ECLI:NL:CRVB:2021:617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
18/5746 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na medische en arbeidskundige onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren in 1978, ontving sinds 1996 een Wajong-uitkering op basis van een hoge mate van arbeidsongeschiktheid. Na de invoering van de Wajong 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hebben dat appellante in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar rug-, darm- en huidklachten onvoldoende zijn meegewogen en dat zij de voorgehouden taken niet kan verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft bevestigd dat de medische informatie van appellante in de beoordeling is betrokken en dat er geen medische redenen zijn om van de eerdere beoordeling af te wijken. De Raad heeft ook geoordeeld dat de klachten van appellante niet leiden tot duurzame beperkingen in haar functioneren. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

18.5746 WAJONG

Datum uitspraak: 17 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 oktober 2018, 18/579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellate] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op
4 februari 2021. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1978, heeft in verband met knieklachten en psychische klachten sinds [geboortedatum] 1996 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Appellante heeft desgevraagd een vragenlijst Wajong ingevuld in verband met een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2017 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 6 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 13 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van appellante aan het klachtenbureau van het Uwv gaat over de bejegening door het Uwv. Dat valt buiten de beroepsprocedure.
2.2.
Volgens de rechtbank is uit de rapporten van de verzekeringsartsen gebleken dat appellante voor haar klachten geen medische behandeling volgt en dat zij geen aandoeningen heeft die leiden tot duurzame beperkingen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport lichamelijke en sociale beperkingen vastgesteld en een urenbeperking. Appellante kan met deze beperkingen één uur achtereen en vier uur op een dag activiteiten verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en met haar beperkingen tenminste twee taken, scannen en bestukken, kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar overgelegde medische informatie bij zijn onderzoek betrokken en geconcludeerd dat er geen medische reden is om van de beoordeling van de verzekeringsarts af te wijken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hun beoordelingen voldoende inzichtelijk hebben gemotiveerd. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat zij niet in staat is een uur aaneengesloten en/of vier uur per dag te werken. De stelling van appellante dat zij ook last heeft van bijwerkingen van nieuwe medicatie, antihistamine, is niet ondersteund met nieuwe gegevens. Alleen de stelling van appellante dat zij meer klachten heeft als gevolg van medicatie, is voor de rechtbank onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen. Het voorgaande heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante over arbeidsvermogen beschikt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen is gebleken dat zij geen medische behandeling volgde of kreeg. Appellante is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met haar rug-, darm- en huidklachten, waarvan later de allergieën en bacterie-infecties zijn ontdekt door haar behandelaars. Ter ondersteuning hiervan heeft appellante informatie van de internist-allergoloog, dermatoloog en internist overgelegd. Appellante heeft aangevoerd dat zij de taken scannen en bestukken niet kan verrichten. Appellante verzoekt om de brief aan het klachtenbureau van het Uwv in deze zaak mee te nemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd waarom er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen dat bij appellante sprake is van arbeidsvermogen. Dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende motivering wordt onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van haar behandelaars die appellante tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft overgelegd, blijkens de rapportage van 28 november 2017 in zijn beoordeling heeft betrokken.
4.3.
De grond van appellante dat haar rug-, darm- en huidklachten onvoldoende zijn meegewogen, slaagt niet. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat deze klachten betrokken zijn in hun oordeelsvorming en dat toereikend is gemotiveerd dat appellante ten minste een uur belastbaar kan zijn en vier uur achtereen kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 januari 2019 over de in hoger beroep ingebrachte gegevens naar voren gebracht dat sprake is van recidiverende huidontstekingen zonder specifieke onderliggende medische stoornis. Deze gegevens bevestigen zijn eerder in bezwaar gegeven oordeel dat geen sprake is van aandoeningen die gepaard gaan met duurzame beperkingen in het functioneren. De Raad heeft geen aanknopingspunten hieraan te twijfelen.
4.4.
De grond van appellante dat zij de voorgehouden taken niet kan verrichten, slaagt evenmin. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport gemotiveerd dat deze taken passen bij de belastbaarheid van appellante zoals aangegeven bij de analyse arbeidsvermogen en kunnen worden verricht na een korte inwerkperiode.
4.5.
Voor zover appellante in haar klachtbrief aan het Uwv van 8 oktober 2018 naar voren heeft gebracht dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Waar zij klaagt over de bejegening door medewerkers van het Uwv kan daarover, zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, in deze procedure geen oordeel worden gegeven.
4.6.
Gelet op het voorgaande, heeft het Uwv terecht de Wajong-uitkering met ingang van
1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.7.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) G.S.M. van Duinkerken