ECLI:NL:CRVB:2021:617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na medische en arbeidskundige onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren in 1978, ontving sinds 1996 een Wajong-uitkering op basis van een hoge mate van arbeidsongeschiktheid. Na de invoering van de Wajong 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hebben dat appellante in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar rug-, darm- en huidklachten onvoldoende zijn meegewogen en dat zij de voorgehouden taken niet kan verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft bevestigd dat de medische informatie van appellante in de beoordeling is betrokken en dat er geen medische redenen zijn om van de eerdere beoordeling af te wijken. De Raad heeft ook geoordeeld dat de klachten van appellante niet leiden tot duurzame beperkingen in haar functioneren. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.