In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 28 mei 2013 ziek meldde wegens rugklachten, had in 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv stelde echter vast dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten, waaronder chronische netelroos en de ziekte van Bechterew, niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan eerder aangenomen. De verzekeringsarts van het Uwv heeft de aanbevelingen van de deskundige overgenomen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast.
De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was om de conclusie van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid te herzien. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 2.937,-. Tevens diende het Uwv het griffierecht van € 170,- aan appellante te vergoeden.