ECLI:NL:CRVB:2021:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
20/763 WLZ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zorgzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere beslissing waarbij het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante, die ernstige beperkingen heeft en volledig afhankelijk is van zorg, werd vertegenwoordigd door bewindvoerders. Deze bewindvoerders stelden dat de appellante door haar fysieke problematiek niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen. Ze voerden aan dat de zorg die zij moesten leveren veel tijd in beslag nam, waardoor zij niet in staat waren om het hoger beroep voor de deadline in te dienen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de termijnen uit de wet strikt zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze termijnen rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de bewindvoerders gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat waren om een beroepschrift op te stellen en in te dienen. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad benadrukte het belang van rechtszekerheid voor zowel burgers als bestuursorganen en dat alle indieners van beroepschriften gelijk behandeld moeten worden. De uitspraak heeft ook implicaties voor de proceskosten, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 maart 2021
20/763 WLZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2020, 18/3818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Wlz-uitvoerder Zorg en Zekerheid (Zorgkantoor)
Zitting heeft: J.C. Boeree
Griffier: R. van Doorn
Ter zitting zijn verschenen: [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] (bewindvoerders) en E. van der Bilt (cliëntenondersteuner)

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 30 september 2020 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak nietontvankelijk verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
In verzet is door bewindvoerders aangevoerd dat appellante ernstige beperkingen heeft en daardoor zeer intensieve zorg krijgt. Zij is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en is volledig afhankelijk van anderen. Door toename van de fysieke problematiek van appellante in de periode waarin hoger beroep kon worden ingesteld, moesten bewindvoerders meer zorg leveren. Deze zorg kost veel tijd. De cliëntenondersteuner bevestigt dat de bewindvoerders constante zorg leveren. Ook voor het verkrijgen van maatwerk WMOvoorzieningen waren extra inspanningen van bewindvoerders nodig. Daarnaast is in opdracht van het zorgkantoor een nieuw Wlzzorgbehoefte onderzoek uitgevoerd en dit proces heeft ook weer extra tijd van bewindvoerders gevraagd. Ook lopen er inmiddels meerdere procedures en daar gaat veel tijd in zitten. Alles tezamen heeft er voor gezorgd dat bewindvoerders geen tijd hadden voor het werken aan een (pro forma) hoger beroep en daardoor is de einddatum voor het instellen van hoger beroep overschreden.
De termijnen uit de wet zijn streng. De reden daarvoor is de rechtszekerheid: burgers en bestuursorganen moeten weten waar ze aan toe zijn en alle indieners van beroepschriften worden op dezelfde manier behandeld. Een uitzondering hierop is alleen mogelijk in zeer bijzondere omstandigheden, daarvan is hier geen sprake. De Raad ziet, met alle begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin bewindvoerders verkeren, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat bewindvoerders gedurende de - gehele - beroepstermijn van zes weken niet in de gelegenheid waren een (pro forma) beroepschrift op te (laten) stellen en vervolgens in te dienen.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. van Doorn (getekend) J.C. Boeree