ECLI:NL:CRVB:2021:606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
19/3902 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening zonder commerciële relatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de kostendelersnorm bij de bijstandsverlening aan appellante. Appellante had op 11 september 2018 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht had bij besluit van 19 oktober 2018 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm, omdat appellante samenwoonde met haar huisbaas en andere medebewoners. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar huisbaas geen commerciële relatie hadden, wat doorslaggevend was voor de toepassing van de kostendelersnorm. Tijdens de zitting werd erkend dat de huisbaas de boodschappen deed en kookte voor appellante, en dat er geen strikte huurrelatie was. Appellante betoogde dat de omstandigheden het gevolg waren van een eerder afgewezen aanvraag om bijstand, waardoor zij niet in staat was om aan de huurovereenkomst te voldoen. De Raad oordeelde echter dat de feitelijke situatie leidend is en dat er in de beoordelingsperiode geen sprake was van een commerciële huurrelatie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de kostendelersnorm had toegepast. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van griffier T. Ali.

Uitspraak

19 3902 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 maart 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 juli 2019, 19/1244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. De zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen. Namens appellante heeft mr. De Jong deelgenomen en namens het college J. Hekelaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 11 september 2018 heeft appellante zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 2 oktober 2018 heeft appellante een aanvraag ingediend. Appellante staat in de basisregistratie personen ingeschreven op adres X. Op adres X staan ook andere personen ingeschreven van 21 jaar of ouder, waaronder de verhuurder (huisbaas). Appellante heeft met de huisbaas een huurovereenkomst gesloten.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante met ingang van 11 september 2018 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm. Aan de besluitvorming ligt, voor zover van belang, ten grondslag dat, naast appellante en de huisbaas, ook de moeder en zoon van de huisbaas als kostendelende medebewoners hun hoofdverblijf hebben op adres X en dat geen sprake is van een commerciële relatie tussen appellante en haar huisbaas.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 11 september 2018 tot en met 19 oktober 2018.
4.2.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de PW is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder de kostendelersnorm van toepassing indien de belanghebbende één of meer kostendelende medebewoners heeft.
4.3.
Artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW bepaalt:
“In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft”.
4.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante erkend dat strikt genomen geen sprake is van een commerciële relatie tussen appellante en haar huisbaas. Zo wordt bijvoorbeeld niet betwist dat de huisbaas de boodschappen deed en kookte en appellante kon mee-eten, dat appellante gebruik kon maken van het hele huis, dat appellante een huurachterstand had die door de huisbaas werd geaccepteerd zolang appellante niet kon betalen en dat de huurprijs van € 300,- per maand niet werd geïndexeerd. Namens appellante wordt echter betoogd dat dit alles het gevolg is geweest van een eerder afgewezen aanvraag om bijstand. Om die reden beschikte appellante niet over inkomsten, waardoor slechts gedeeltelijk uitvoering kon worden gegeven aan de in de huurovereenkomst neergelegde afspraken. Niettemin is wel beoogd om tussen appellante en de huisbaas een commerciële huurrelatie tot stand te brengen.
4.5.
Voor zover appellante heeft bedoeld dat in haar geval toch moet worden uitgegaan van een situatie zoals bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW treft dat betoog geen doel. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is de feitelijke situatie namelijk doorslaggevend. Aangezien niet in geschil is dat er in de te beoordelen periode feitelijk geen sprake was van een zuivere commerciële relatie tussen appellante en de huisbaas, heeft het college terecht de kostendelersnorm toegepast.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2021.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) T. Ali