In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajonguitkering aan appellant, geboren in 1997. Appellant had in 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajonguitkering, die door het Uwv was afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam is. De Raad heeft de deskundige, prof. dr. A.A.M. Masclee, ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er nog behandelperspectief bestaat voor de chronische obstipatie van appellant, wat betekent dat zijn arbeidsvermogen mogelijk kan verbeteren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. De Raad oordeelt dat het Uwv niet in de proceskosten van appellant hoeft te worden veroordeeld, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie en de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van jonggehandicapten.