In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die kampt met autisme spectrumstoornis (ASS). De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke begeleidingsbehoefte van appellant, zoals vastgesteld door een deskundige. De deskundige had aangegeven dat de begeleiding die appellant nodig heeft verder gaat dan wat normaal gesproken van een leidinggevende en collega’s wordt verwacht. Dit leidde tot de conclusie dat er kwalitatieve eisen aan de begeleiding gesteld moeten worden, wat niet was weerspiegeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv.
De Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 19 februari 2016, waarin werd gesteld dat bij beoordelingspunt 1.9.3 van de FML de beschikbaarheid van een vangnet centraal staat, zonder dat daar kwalitatieve eisen aan hoeven te worden gesteld. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv van 15 juni 2020, waarin het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond was verklaard, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.068,-.
De uitspraak benadrukt het belang van adequate begeleiding voor mensen met ASS in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om hierop in te spelen bij het vaststellen van de FML.