ECLI:NL:CRVB:2021:583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
20/1410 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart en maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart en een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden, welke door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen was afgewezen. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het college het bestreden besluit mocht baseren op het medisch advies van de GGD. Dit advies, dat op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, concludeerde dat de appellant in staat was om meer dan 100 meter aan een stuk te lopen en de huishoudelijke taken te verrichten zonder overbelasting.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het medisch advies onjuist of onvolledig was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch advies van de GGD zorgvuldig was en dat de appellant geen medische gegevens had overgelegd die de juistheid van het advies konden ondermijnen. In hoger beroep heeft de appellant zijn eerdere gronden herhaald en verwezen naar een rapport van een medisch adviseur, maar de Raad vond geen steun in deze argumenten om tot een ander oordeel te komen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.1410 WMO15

Datum uitspraak: 10 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 maart 2020, 19/439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M.E. Embregts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Embregts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college de aanvraag van appellant om een gehandicaptenparkeerkaart (gpk) afgewezen. Bij besluit van 17 december 2018 heeft het college de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Aan de besluiten heeft het college een medisch advies van 3 december 2018 van de GGD ten grondslag gelegd.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 13 en 17 december 2018 ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de GGD op voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de juistheid van de bevindingen en de conclusies in het advies zou moeten worden getwijfeld. Appellant wordt in staat geacht om meer dan 100 meter aan een stuk lopend te overbruggen en om verdeeld over de week de huishoudelijke taken te verrichten zonder dat daarbij overbelasting ontstaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch advies van 3 december 2018 van de GGD zorgvuldig tot stand is gekomen. De GGDarts heeft appellant gezien op het spreekuur en hij heeft de opgevraagde medische stukken van de huisarts geraadpleegd. In een aanvullend advies van 9 april 2019 heeft de GGD-arts geconcludeerd dat de in beroep door appellant overgelegde medische informatie van 26 februari 2019 van drs. B.H.M. Michielsen, revalidatiearts, geen aanleiding geeft om zijn advies van 3 december 2018 te wijzigen. Volgens de GGD-arts kan appellant alle voorkomende huishoudelijke taken verdeeld over de week verrichten, zijn er geen problemen met de regievoering en kan een beperking over de loopafstand van minder dan 100 meter volgens hem niet worden geobjectiveerd. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het advies van de GGD. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het medisch advies van de GGD onjuist dan wel onvolledig is of dat de GGD-arts een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van appellant. Dat appellant door het UWV 100% arbeidsongeschikt is verklaard, is voor deze procedure niet relevant, omdat daarvoor een ander beoordelingskader geldt.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden herhaald. Appellant heeft verwezen naar een op zijn verzoek door F. Simons (Simons), medisch adviseur/arts bij JPH Consult, uitgebracht rapport van 31 juli 2020 waarin is geconcludeerd dat appellant redelijkerwijs niet in staat is tot zwaardere taken in het huishouden en er een medische indicatie bestaat voor een gpk omdat appellant een groot deel van het jaar minder dan 100 meter aaneengesloten kan lopen.
4. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft hiertoe een nader rapport van de GGD van 24 september 2020 overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college het medisch advies van 3 december 2018 van de GGD ten grondslag gelegd. De GGD-arts heeft geconcludeerd dat op basis van de verkregen gegevens met betrekking tot de rugklachten geen ernstige beperkingen kunnen worden vastgesteld. Appellant wordt na de verrichte ingreep aan de linkerschouder in staat geacht om alle voorkomende huishoudelijke taken verdeeld over de week te verrichten. Bij gelijkmatige verdeling zal geen overbelasting ontstaan. Een beperking in de loopafstand kan niet worden geobjectiveerd. In het aanvullend advies van 9 april 2019 heeft de GGD-arts geconcludeerd dat de door appellant overgelegde stukken niet leiden tot een gewijzigd advies. De scan van Medihouse van 7 maart 2018 was reeds in de beoordeling betrokken en de brief van revalidatiearts Michielsen gaat niet over huishoudelijk werk uitgevoerd in eigen tempo verdeeld over de week, maar om belasting binnen de verplichtingen van betaald werk.
5.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bestreden besluit mocht baseren op het medisch advies van de GGD. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. In wat in hoger beroep door appellant is aangevoerd vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen. Aan het rapport van Simons kan niet de betekenis worden toegekend zoals appellant die voorstaat. Zoals ook volgt uit de reactie van de GGD-arts op 24 september 2020 wordt in het rapport niet vermeld welke concrete informatie is gebruikt. Evenmin wordt de ernst van de door Simons genoemde beperkingen nader toegelicht. Het is daarom onduidelijk waarop Simons zijn conclusies heeft gebaseerd.
5.3.
Uit wat onder 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Stumpel