In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 oktober 2018, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering buiten behandeling was gesteld. Het bezwaar was echter te laat ingediend, en de rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden die de appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet overtuigend geacht. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend. De appellant had op 4 januari 2019 bezwaar gemaakt, maar dit was buiten de geldende termijn van zes weken. De Raad heeft bevestigd dat de appellant geen redenen heeft gegeven waarom hem niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die de rechtbank heeft gemaakt. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend, waarmee de beslissing officieel is vastgelegd.