ECLI:NL:CRVB:2021:581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
19/5215 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de afwijzing van een uitkeringsaanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 oktober 2018, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering buiten behandeling was gesteld. Het bezwaar was echter te laat ingediend, en de rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden die de appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet overtuigend geacht. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend. De appellant had op 4 januari 2019 bezwaar gemaakt, maar dit was buiten de geldende termijn van zes weken. De Raad heeft bevestigd dat de appellant geen redenen heeft gegeven waarom hem niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die de rechtbank heeft gemaakt. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend, waarmee de beslissing officieel is vastgelegd.

Uitspraak

19.5215 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2019, 19/3436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Zitting heeft: mr. M. Schoneveld, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: B.V.K. de Louw.
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende
overwegingen.
1.1.
Bij besluit van 31 oktober 2018 heeft het Uwv de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering buiten behandeling gesteld.
1.2.
Op 17 januari 2019 heeft het Uwv een brief ontvangen van appellant gedateerd op
4 januari 2019, met daarbij gevoegd een bezwaarschrift gedateerd op 1 december 2018, dat gericht is tegen het besluit van 31 oktober 2018
.Uit de enveloppe blijkt dat deze brief op
4 januari 2019 ter post is bezorgd
.Het Uwv heeft appellant gevraagd naar de reden van de te late indiening van het bezwaar. Hierop heeft appellant aan het Uwv medegedeeld dat hij zijn bezwaarschrift per post naar het Uwv heeft gestuurd en verzoekt hij het besluit van 31 oktober 2018 te vernietigen en een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 15 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant op 4 januari 2019 bezwaar heeft gemaakt en dat is buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken. Appellant heeft niet aangetoond dat de brief van 1 december 2018 ook op 1 december 2018 is verstuurd. Appellant heeft geen redenen gegeven waarom hem niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ziek is en niet in staat is om te werken.
3.2.
De gronden die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geven geen reden om tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat appellant ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dat niet is gebleken dat de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) B.V.K. de Louw (getekend.) M. Schoneveld