ECLI:NL:CRVB:2021:580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
19/4205 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die als schoonmaakster werkzaam was en door ziekte uitviel. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gronden aangevoerd en verwees naar eerdere stellingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv het bestreden besluit, waarin de WIA-uitkering per 19 oktober 2018 werd ingetrokken, deugdelijk had onderbouwd. Het Uwv had in het verweer per functie toegelicht waarom appellante de geduide functies kon vervullen, en appellante had hierop niet gereageerd. De Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4205 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2019, 18/5256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 maart 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is, nadat partijen niet hebben gereageerd op de gelegenheid om te kennen te geven dat zij gehoord wensen te worden, een onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster. Voor deze werkzaamheden is zij door ziekte op 19 november 2012 uitgevallen. Met ingang van 17 november 2014 is haar een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 17 augustus 2017 is deze uitkering voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering (WGA-lau) naar dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Op 23 oktober 2017 heeft de ex-werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. In dat verband is appellante onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en is een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van deze FML was het niet mogelijk om voorbeeldfuncties voor appellante te vinden. In overeenstemming met die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 19 december 2017 de WGA-lau ongewijzigd voortgezet.
1.3.
De ex-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2017. In verband met dat bezwaar is een onderzoek verricht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Geconcludeerd is dat er geen aanleiding was om van de opgestelde FML af te wijken. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, anders dan in het eerdere arbeidskundig onderzoek, op basis van die FML wel functies kunnen voorhouden. Op basis daarvan werd geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. In overeenstemming met die conclusie heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 7 september 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering per 19 oktober 2018 ingetrokken omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Op een inzichtelijke wijze is uiteengezet hoe het Uwv tot de conclusie is gekomen dat er gezien de geobjectiveerde bevindingen en afgeronde behandeltrajecten nog enige restbeperkingen zijn en een deel daarvan blijvend is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is overtuigend onderbouwd waarom de belastbaarheid van appllante nog verder is te verbeteren. Verder is inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank was afdoende gemotiveerd dat het gebruik van medicatie niet in de weg staat aan het verrichten van arbeid. De medicatie en de eventuele bijwerkingen daarvan zijn voldoende betrokken in de medische beoordeling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante ten aanzien van de medische gronden verwezen naar wat eerder door haar in de procedure is ingebracht. Ten aanzien van de voorgehouden functies heeft appellante – samengevat – gesteld dat zij die functies niet kan vervullen omdat zij beperkt is ten aanzien van een hoog handelingstempo. Verder stelt zij dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies juist zijn nu zij beperkt is aan haar handen en zij om die reden ook niet met buig- en knipgereedschap mag werken. Ook stelt zij dat bij de duiding van de functies onvoldoende rekening is gehouden met werkzaamheden zonder verhoogd persoonlijk risico vanwege duizeligheidsklachten en dat er beperkingen zijn met betrekking tot traplopen.
3.2.
Het Uwv heeft verwezen naar de eerdere verzekeringsgeneeskundige onderbouwingen die door het Uwv zijn geleverd. Het Uwv heeft verder gereageerd op de gronden ten aanzien van de geschiktheid van de geduide functies en heeft deze per functie besproken. Het Uwv heeft erop gewezen dat in de geduide functies geen sprake is van veelvuldig aanwezige deadlines of productiepieken. Ten aanzien van het persoonlijk risico heeft het Uwv toegelicht dat daarvan in de geduide functies geen sprake is. Ten aanzien van het kracht zetten en knijpen en knippen is toegelicht dat het niet gaat om langdurig volgehouden krachtige knijpbewegingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar onderdeel 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gronden aangevoerd en heeft verwezen naar hetgeen zij eerder heeft gesteld. Aangezien appellante niet heeft onderbouwd om welke reden de rechtbank ten aanzien van de medische beoordeling tot een verkeerd oordeel is gekomen en aangezien het Uwv het bestreden besluit gemotiveerd heeft onderbouwd en daarop later in aanvullende rapportages onderbouwde toelichtingen heeft gegeven, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven. Volstaan wordt verder te verwijzen naar dat oordeel.
4.3.
Het Uwv heeft in het verweer per functie onderbouwd en uitgebreid toegelicht waarom appellante de geduide functies kan vervullen. Appellante heeft daarop niet gereageerd zodat er vanuit wordt gegaan dat die onderbouwing juist is.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H. Spaargaren