ECLI:NL:CRVB:2021:576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
19/2702 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 23 oktober 2015 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die hij had neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De artsen van het Uwv concludeerden dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn incontinentie, hand- en rugklachten en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De artsen hadden de relevante informatie van de behandelend sector betrokken en de bevindingen uit de psychiatrische expertise meegenomen in hun beoordeling.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 2702 WIA

Datum uitspraak: 11 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 mei 2019, 18/3948 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jaminon. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door P. Weltevrede. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 19/2700. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schilder. Op 23 oktober 2015 heeft appellant zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 67,32% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 22 november 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 20 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 10 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater S. van der Wouden op 1 juni 2018 een psychiatrische expertise uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dit rapport geen aanleiding gezien de FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen en de maatmanomvang van appellant gewijzigd en binnen de eerder geselecteerde SBC-codes enkele nieuwe functies aangewezen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 26,05%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij het psychiatrisch onderzoek in het kader van de expertise geen relevante afwijkingen zijn gevonden en dat er in termen van DSM-classificatie sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. De rechtbank heeft overwogen dat in de psychiatrische expertise is toegelicht dat een aanpassingsstoornis in algemene zin is op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen en dat in het geval van appellant de meest plausibele consistente beperking gelegen is in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig, waarbij de neiging om de huidige stressvolle omstandigheden niet zozeer actief aan te pakken dan wel te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, zouden kunnen worden opgevat als een passieve manier van coping. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het psychiatrisch onderzoek geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv gewicht mogen toekennen aan het expertiserapport en dit ter onderbouwing van het standpunt mogen gebruiken. Tevens heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van appellant in de geselecteerde functies wordt overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn incontinentie, hand- en rugklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van Rugkliniek Dordrecht overgelegd. Appellant stelt wegens zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat te zijn tot het uitoefenen van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 20 oktober 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De artsen van het Uwv hebben het dossier bestudeerd, eigen onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen uit de psychiatrische expertise bij de beoordeling meegenomen. De artsen van het Uwv hebben op inzichtelijke wijze gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.4.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend is met de handklachten van appellant en hier tijdens een aanvullend medisch onderzoek aandacht aan heeft besteed. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat appellant een hand met normale kracht geeft, diverse dingen met zijn handen kan pakken en daarbij de verschillende grepen van de handen gebruikt. Bij het maken van de cilindergreep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een geringe beperking in kracht bij appellant geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat een objectiveerbaar medisch afwijkend substraat ontbreekt welke deze handklachten kan verklaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom terecht geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om beperkingen aan te nemen voor hand- en vingergebruik in de rubriek dynamische handelingen.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de artsen van het Uwv zijn rugklachten onvoldoende hebben onderkend. De artsen van het Uwv hebben appellant wegens chronische rugklachten aangewezen op rugsparend werk, waarbij zitten, staan en lopen afwisselend dienen plaats te vinden en langdurig gedwongen houdingen of standen vermeden dienen te worden. Daarnaast hebben de artsen van het Uwv appellant beperkt geacht voor hoog frequente en extreme rompbewegingen alsmede ten aanzien van krachtfuncties en met name bij zware belastingen en bij piekbelastingen. De artsen van het Uwv hebben tevens geconstateerd dat appellant sterke schokken en trillingen aan de rug dient te vermijden. Niet is gebleken dat de artsen van het Uwv met het vaststellen van deze beperkingen de chronische rugklachten van appellant hebben onderschat. De brief van Rugkliniek Dordrecht geeft geen informatie die nog niet bekend was over de rugklachten van appellant op de datum in geding en biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten om aan de medische beoordeling van de artsen van het Uwv te twijfelen.
4.6.
Ten aanzien van de incontinentie van appellant hebben de artsen van het Uwv afdoende gemotiveerd dat er geen reden is voor het aannemen van verdere beperkingen dan het aanwezig zijn van een toilet in de nabijheid. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze beperking ontoereikend is.
4.7.
De artsen van het Uwv hebben terecht geen aanknopingspunten gezien voor het vaststellen van beperkingen in verband met de psychische klachten van appellant. Hiertoe wordt overwogen dat een psychiater op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise heeft verricht en in haar rapport op inzichtelijke wijze de psychische gesteldheid van appellant op de datum in geding heeft toegelicht. Niet gebleken is dat dit rapport niet zorgvuldig zou zijn opgesteld dan wel anderszins onjuiste of onvolledige gegevens bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de psychiatrische expertise overtuigend gemotiveerd dat geen relevante afwijkingen bij appellant zijn gevonden en terecht geconcludeerd dat de psychische klachten van appellant geen aanleiding geven voor beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant.
4.8.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L.K. Dagmar