ECLI:NL:CRVB:2021:576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 23 oktober 2015 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die hij had neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De artsen van het Uwv concludeerden dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn incontinentie, hand- en rugklachten en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De artsen hadden de relevante informatie van de behandelend sector betrokken en de bevindingen uit de psychiatrische expertise meegenomen in hun beoordeling.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.