ECLI:NL:CRVB:2021:561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
19/1544 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning maatwerkvoorziening beschermd wonen met intensieve begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland. De appellante, geboren in 1975, had een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en verbleef tot 1 juli 2018 in een Herstelcentrum. Na haar verhuizing naar een wooninstelling heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen haar een nieuwe maatwerkvoorziening verstrekt voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college haar ten onrechte een maatwerkvoorziening heeft verstrekt en dat zij geholpen had moeten worden bij het vinden van zelfstandige woonruimte. Het college heeft in verweer gesteld dat appellante inmiddels een woning heeft geaccepteerd en dat zij geen procesbelang meer heeft. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming van het college. De enkele mededeling dat zij in een ongeschikte wooninstelling heeft gewoond, was onvoldoende om aan te tonen dat er schade was.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.

Uitspraak

19 1544 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 3 april 2019, 19/888 en 19/758 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft gereageerd op het verweerschrift en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 januari 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1975, verbleef met een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 tot 1 juli 2018 in Herstelcentrum [naam 1] te [plaatsnaam].
1.2.
Appellante is noodgedwongen verhuisd naar wooninstelling [naam 2] te [woonplaats].
Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening beschermd wonen met intensieve begeleiding voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 11 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank – voor zover hier van belang – het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en – samengevat – aangevoerd dat het college haar ten onrechte een maatwerkvoorziening beschermd wonen met intensieve begeleiding heeft verstrekt. Het college had appellante moeten helpen om zo snel mogelijk geschikte zelfstandige woonruimte te vinden.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Verder heeft het college aangevoerd dat het de vraag is of appellante nog procesbelang heeft nu zij begin mei 2019 een woning in de gemeente Culemborg heeft geaccepteerd en zij die woning heeft betrokken.
3.3.
Appellante heeft desgevraagd verklaard dat zij nog belang heeft bij beoordeling van het hoger beroep. Zij verzoekt op grond van artikel 8:91 van de Awb een schadevergoeding toe te kennen, omdat zij als gevolg van het bestreden besluit geruime tijd in een totaal ongeschikte wooninstelling heeft gewoond en dit haar gezondheid heeft geschaad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6811) kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
4.2.
Appellante heeft niet aan dit vereiste voldaan. Appellante heeft volstaan met de enkele mededeling dat zij geruime tijd in een totaal ongeschikte wooninstelling heeft gewoond en dit haar gezondheid heeft geschaad. Bij gebreke van enige verdere duiding en onderbouwing wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellante ten gevolge van de voorliggende besluitvorming schade in enigerlei vorm heeft geleden. Aan de gestelde schade kan dan ook geen procesbelang worden ontleend.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.Stumpel