ECLI:NL:CRVB:2021:553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van verdiencapaciteit en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 10 mei 2017 ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering van de appellant per 1 juli 2018, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezondheidsklachten.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven tot twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van de appellant adequaat had beoordeeld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.