ECLI:NL:CRVB:2021:553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
19/4852 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van verdiencapaciteit en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 10 mei 2017 ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering van de appellant per 1 juli 2018, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezondheidsklachten.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven tot twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van de appellant adequaat had beoordeeld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 4852 ZW

Datum uitspraak: 11 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 oktober 2019, 19/1039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 28 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker. Met ingang van 10 mei 2017 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 31 mei 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 juli 2018 beëeindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen en de eerder vastgestelde beperking voor hoog handelingstempo versoepeld. Op basis van deze gewijzigde FML van 14 december 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de reservefuncties niet langer gehandhaafd en op basis van de resterende functies geconcludeerd dat appellant nog steeds meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft overeenkomstig die conclusie het bezwaar van appellant bij beslissing op bezwaar van 10 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die de rechtbank aanleiding geven voor twijfel aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gezondheidsklachten van appellant aanleiding heeft gezien om de FML aan te scherpen. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat voor nog meer beperkingen of een beperking in werktijden een objectivering ontbreekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de klachten van appellant in de FML voldoende rekening is gehouden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling van het besluit van 10 januari 2019 op een juiste grondslag berust. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. Volgens de rechtbank mogen deze functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant vanaf 20 augustus 2018 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en geestelijke gezondheidsklachten. Appellant heeft tevens aangevoerd dat hij wegens zijn ernstige pijnklachten en zware medicatie met bijwerkingen meer beperkt dient te worden geacht. Appellant is van mening dat aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen voor persoonlijk functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een afspraakoverzicht van het ziekenhuis alsmede gegevens van een behandelend neuroloog en de poli neurologie overgelegd. Appellant acht zich wegens zijn beperkingen niet in staat tot het uitoefenen van de geselecteerde functies per 1 juli 2018.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De arts van het Uwv heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de arts van het Uwv heroverwogen en hiertoe de dossiergegevens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, eigen onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De artsen van het Uwv hebben inzichtelijk gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De arts van het Uwv was bekend met de rugklachten van appellant met uitstraling naar zijn rechterbeen en heeft hiervoor in de FML beperkingen aangenomen ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van diverse stukken van de behandelend neuroloog geconcludeerd dat appellant wegens chronische rugklachten zware belasting van de rug dient te vermijden en heeft daartoe aanvullende beperkingen in de FML vastgesteld. Niet is gebleken dat de artsen van het Uwv met deze beperkingen de rugklachten van appellant hebben onderschat. Er zijn ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de beperkingen van appellant als gevolg van zijn mentale klachten onvoldoende zijn onderkend. Met het aannemen van beperkingen voor persoonlijk functioneren hebben de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze rekening gehouden met de spanningsklachten van appellant als gevolg van zijn gezondheidstoestand en sociale situatie. Door appellant aangewezen te achten op werk zonder verhoogd persoonlijk risico hebben de artsen van het Uwv tevens het gebruik van pijnmedicatie kenbaar bij de medische beoordeling betrokken. De genoemde bijwerkingen en afwijkingen in het cognitief functioneren als gevolg van medicatiegebruik heeft appellant niet onderbouwd met medische gegevens en zijn evenmin gebleken uit het onderzoek door de artsen van het Uwv. Voor het aannemen van aanvullende beperkingen voor persoonlijk functioneren hebben de artsen van het Uwv terecht geen aanleiding gezien. Voorts hebben de artsen van het Uwv overtuigend gemotiveerd dat voor een beperking in werktijden geen medische onderbouwing aanwezig is.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie bevat geen nieuwe medische gegevens met betrekking tot de datum in geding en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L.K. Dagmar