ECLI:NL:CRVB:2021:552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA en de rol van medische informatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg na uitval door ziekte. Appellant was voorheen werkzaam als adviseur energieverbruik en had zich op 5 maart 2015 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2016, werd appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die concludeerde dat appellant 33,76% arbeidsongeschikt was. Het Uwv wees de aanvraag af, maar na bezwaar werd de arbeidsongeschiktheid herzien naar 37,75%, wat leidde tot een WGA-vervolguitkering van € 434,45 per maand, met een vaststelling van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen, met verwijzing naar zijn medische situatie, waaronder een dotterbehandeling en psychische klachten. Het Uwv verdedigde zijn standpunt met rapportages van verzekeringsartsen, die stelden dat er geen aanleiding was voor meer beperkingen dan al waren vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv niet gemotiveerd waren betwist door appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.