ECLI:NL:CRVB:2021:529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden in het kader van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 1988 een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en later de Wajong. Appellant is van mening dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, een standpunt dat hij in hoger beroep herhaalt. De rechtbank Midden-Nederland had eerder zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en zijn Wajong-uitkering verlaagd werd.
De Raad oordeelt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant terecht heeft besproken en verworpen. Appellant heeft geen nieuwe argumenten of bewijsstukken ingebracht die zijn stellingen onderbouwen. De Raad concludeert dat uit het rapport van de verzekeringsarts niet blijkt dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De omstandigheden dat appellant in het verleden een WSW-stage niet heeft kunnen voltooien en dat hij lange tijd niet heeft gewerkt, zijn niet voldoende om te concluderen dat hij geen arbeidsvermogen heeft.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een andere beslissing. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten bestaat. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.