In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die stelt dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar ex-echtgenoot X. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft haar bijstand stopgezet en teruggevorderd op basis van de bevindingen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Het college concludeerde dat appellante en X in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden, omdat X regelmatig in de woning van appellante aanwezig was om voor hun kinderen te zorgen.
De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt. De Raad oordeelde dat de enkele aanwezigheid van X in de woning niet voldoende is om te concluderen dat appellante en X niet duurzaam gescheiden leven. Echter, de Raad concludeerde dat appellante niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan door niet te melden dat X bij haar inwoonde. Dit leidde tot de conclusie dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. De Raad heeft het motiveringsgebrek van het college gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet aannemelijk is dat appellante hierdoor is benadeeld.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.670,-. Tevens wordt het college verplicht om het griffierecht van € 175,- aan appellante te vergoeden.