ECLI:NL:CRVB:2021:50

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
18/4367 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college tot opschorting en intrekking van bijstand wegens niet verschijnen op gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), heeft niet voldaan aan de uitnodiging voor een gesprek met het college van burgemeester en wethouders van Cuijk. Het college had haar eerder opgeroepen om gegevens te verstrekken in het kader van een heronderzoek, maar appellante is zonder bericht niet verschenen op de gesprekken die op 19 en 26 juni 2017 waren gepland. Hierdoor heeft het college besloten om de bijstand op te schorten en uiteindelijk in te trekken. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellante onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek en dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken. De Raad heeft vastgesteld dat appellante had moeten melden dat zij tijdelijk buiten de gemeente verbleef en dat zij bereikbaar moest zijn voor het college. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om op de uitnodigingen te reageren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 4367 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 12 januari 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2018, 17/3445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.T.H. Janssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Voor appellante is verschenen mr. M.G. Spijker, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.C. Hendriks.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving geruime tijd bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 8 maart 2017 heeft het college in het kader van een heronderzoek bij appellante gegevens opgevraagd. Deze gegevens moesten vóór 23 maart 2017 worden aangeleverd. Appellante heeft op 17 maart 2017 stukken ingediend. Bij besluit van 16 mei 2017 heeft het college het recht op bijstand opgeschort met ingang van 23 maart 2017 omdat van drie bankrekeningen afschriften ontbraken. Appellante heeft alsnog op 24 mei 2017 bankafschriften ingeleverd. Vervolgens heeft het college de bijstand over mei 2017 betaalbaar gesteld.
1.3.
De door appellante ingeleverde stukken riepen bij het college vragen op over de bedragen die appellante besteedde aan kosten van levensonderhoud. Het college heeft bij een op 12 juni 2017 verzonden brief appellante in het kader van het heronderzoek uitgenodigd voor een gesprek op 19 juni 2017. Appellante is op 19 juni 2017 zonder bericht niet op het gesprek verschenen.
1.4.
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 19 juni 2017 opgeschort. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante zonder bericht niet is verschenen op het gesprek van 19 juni 2017. Het college heeft appellante hierbij in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen en haar uitgenodigd voor een gesprek op 26 juni 2017. Daarbij is vermeld dat, indien appellante zonder tegenbericht niet verschijnt op dit gesprek, de bijstand kan worden ingetrokken. Appellante is op 26 juni 2017 zonder bericht niet op het gesprek verschenen.
1.5.
Bij besluit van 26 juni 2017 heeft het college de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van het PW met ingang van 19 juni 2017 ingetrokken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante tot tweemaal toe zonder bericht van verhindering niet is verschenen op een afspraak.
1.6.
Bij besluit van 9 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 19 juni 2017 en 26 juni 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd omdat het college pas in de beroepsfase duidelijk kenbaar heeft gemaakt waarom de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven van intrekking af te zien. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven omdat appellante door op 19 juni 2017 en 26 juni 2017 niet op gesprek te verschijnen niet de benodigde inlichtingen heeft verstrekt, dat dit appellante te verwijten valt en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bijstand op te schorten en in te trekken met ingang van 19 juni 2017.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW kan het bijstandverlenend orgaan het recht op bijstand opschorten indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.1.2.
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de betrokkene in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het bijstandverlenend orgaan na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor de gesprekken op 19 juni 2017 en 26 juni 2017 geen medewerking heeft verleend aan een onderzoek dat erop was gericht vast te stellen of zij nog recht had op bijstand.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar niet verweten kan worden dat zij op 19 juni 2017 en 26 juni 2017 zonder bericht niet op gesprek is gekomen. Zij verbleef van 12 juni 2017 tot en met 27 juni 2017 buiten de gemeente Cuijk, eerst een week in [plaatsnaam 1] om een ernstig zieke vriendin te helpen en daarna in [plaatsnaam 2] bij haar zoon om weer op adem te komen. Appellante heeft betoogd dat zij er niet op bedacht had hoeven te zijn dat zij tijdens haar afwezigheid zou worden uitgenodigd voor gesprekken in de periode van haar afwezigheid. Appellante heeft er in dit verband op gewezen dat zij na de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 23 maart 2017 in mei 2017 alsnog de bij de brief van 8 maart 2017 gevraagde gegevens heeft verstrekt en het college vervolgens de opschorting ongedaan heeft gemaakt.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante had er rekening mee moeten houden dat het college haar tijdens haar afwezigheid in het kader van het al in maart 2017 aangevangen heronderzoek zou uitnodigen voor een gesprek. Het college had weliswaar de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 23 maart 2017 ongedaan gemaakt, maar dat betekent niet dat zij ervan mocht uitgaan dat het college van haar geen verdere medewerking aan het heronderzoek zou verlangen. Temeer niet omdat het college haar nog niet had bericht dat het heronderzoek was afgerond. Dat appellante door haar afwezigheid de oproepen van het college om op gesprek te komen heeft gemist, komt voor haar rekening en risico. Appellante had haar afwezigheid aan het college kunnen melden, zodat het college daarmee in de verdere planning van het heronderzoek rekening had kunnen houden. Ook had zij iemand kunnen vragen om haar post te beheren.
4.5.
Appellante heeft verder betoogd dat uit de door het college aan uitkeringsgerechtigden verstrekte informatie naar voren komt dat zij niet verplicht was het college op de hoogte te stellen van haar verblijf buiten de gemeente. Zij heeft in dit verband gewezen op de informatie op het ‘meldingsformulier verblijf in het buitenland en vakantie’ (meldingsformulier) en op de inhoud van de website van de gemeente Cuijk (website). Appellante hoefde er daarom niet op bedacht te zijn dat zij tijdens haar afwezigheid zou worden uitgenodigd voor gesprekken in de periode van haar afwezigheid, zodat haar niet kan worden verweten dat zij op 19 juni 2017 en 26 juni 2017 zonder bericht niet op gesprek is gekomen.
4.6.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante verbleef ruim twee weken in Nederland buiten de gemeente Cuijk om een andere reden dan vakantie. Uit het meldingsformulier en de website komt niet naar voren dat appellante daarvan geen melding hoefde te maken bij het college. Op het meldingsformulier staat dat degene die een uitkering van de gemeente ontvangt zijn verblijf in het buitenland en/of zijn vakantie binnen Nederland uiterlijk vier weken voor vertrek moet melden. Het meldingsformulier geeft geen informatie over het melden van een verblijf in Nederland buiten de gemeente anders dan wegens vakantie. Op de website was ten tijde hier van belang te lezen dat degene die van de gemeente een uitkering ontvangt maximaal vier weken per jaar op vakantie naar het buitenland mag gaan of om andere redenen buiten de gemeente mag verblijven als dit de re-integratie niet belemmert en dat de betrokkene dit vooraf bij de gemeente moet melden. De website gaat met andere woorden uit van een verplichting om een verblijf buiten de gemeente Cuijk te melden.
4.7.
Gelet op 4.2 tot en met 4.6 kan appellante worden verweten dat zij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek dat erop gericht was vast te stellen of zij nog recht op bijstand had. Het college was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van appellante met ingang van 19 juni 2017 op te schorten en na het verstrijken van de hersteltermijn met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand met ingang van die datum in te trekken.
4.8.
Appellante heeft aangevoerd dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken. Appellante heeft hulp geboden aan een ernstig zieke vriendin en juist in die periode speelt het college het klaar haar tot tweemaal toe uit te nodigen voor een gesprek waaraan zij door haar afwezigheid geen gehoor heeft gegeven. Volgens appellante is sprake van een gering verzuim van haar kant. Het college reageert op dit verzuim door het recht op bijstand op te schorten en de bijstand vervolgens in te trekken. De nadelige gevolgen van die besluiten voor appellante zijn onevenredig in verhouding tot de met die besluiten te dienen doelen.
4.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft college desgevraagd meegedeeld dat het bij de uitoefening van de bevoegdheden op grond van in artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW de vaste gedragslijn volgt dat het in beginsel steeds van die bevoegdheden gebruik maakt, maar dat daarvan kan worden afgezien op grond van dringende redenen. Er is, mede gelet op wat het college tijdens de hoorzitting op 25 oktober 2017 naar voren heeft gebracht, geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Met het college is de Raad van oordeel dat in dit geval van dringende redenen geen sprake is. Appellante verdient lof dat zij een ernstig zieke vriendin heeft geholpen. Zij had er niettemin rekening mee moeten houden dat zij van het college bijstand ontving en in verband daarmee de verplichting had om op verzoek van het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de PW. Zij moest daarom voor het college bereikbaar zijn.
4.10.
Uit 4.1.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze is aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2020.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) T. Ali