ECLI:NL:CRVB:2021:490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid als kapster
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die als kapster werkzaam was. Appellante had zich op 7 juli 2016 ziekgemeld met fysieke klachten, waarna het Uwv haar met ingang van 1 september 2016 in aanmerking bracht voor ziekengeld. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 29 mei 2017, werd appellante per 5 juni 2017 weer arbeidsgeschikt geacht. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering, wat door appellante werd bestreden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen reden zag om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat de diagnose artrose niet voldoende was meegenomen in de beoordeling van haar geschiktheid voor haar werk. Het Uwv verwees naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die bevestigden dat appellante in staat was haar werk te verrichten, ondanks haar klachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebeurd.