ECLI:NL:CRVB:2021:456
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering en beoordeling van medische beperkingen in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 4 mei 2017 ziek meldde met een Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) en hartritmestoornissen, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 4 juni 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij toe dat zijn medische beperkingen waren onderschat. Hij stelde dat aanhoudende pijnklachten leidden tot een ernstig verstoorde nachtrust, wat zijn concentratie en vermoeidheid beïnvloedde. Het Uwv verwees naar rapporten van verzekeringsartsen die de conclusies van de eerdere beoordelingen onderschreven. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen reden was om van het oordeel van de rechtbank af te wijken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen op basis van de medische rapporten en de vastgestelde belastbaarheid van appellant, waarbij werd geconcludeerd dat er voldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.