ECLI:NL:CRVB:2021:453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
18/3586 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 76,60%, wat valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%. Appellante betwistte de geschiktheid van de functies die aan de berekening van haar arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen en stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.3586 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018, 17/6651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Zeyban.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan de werkgever te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de werkgever. De Raad zal geen inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennis neemt van de medische situatie van appellante.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker hypotheken voor 36 uur per week. Op 18 juni 2012 heeft appellante zich ziek gemeld. Op 31 maart 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 30 april 2014 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 16 juni 2014 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Vanaf 16 april 2016 heeft appellante een WGAloonaanvullingsuitkering ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling naar aanleiding van een melding van de werkgever van 29 september 2016 dat appellante toegenomen arbeidsongeschikt is en in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering, heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2016 heeft het Uwv beslist dat de hoogte van de WGAloonaanvullingsuitkering van appellante per 3 november 2016 niet wijzigt, de mate van arbeidsongeschiktheid blijft 80 tot 100%.
1.4.
De werkgever heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 3 november 2016 is bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 3 november 2016 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 november 2016 nader vastgesteld op 76,60%. Dit valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de arts van het externe instituut, die op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een expertise bij appellante heeft verricht, voldoende informatie tot haar beschikking had om een medisch oordeel te kunnen geven, en dat zij contact heeft opgenomen met de behandelend artsen van appellante. De verkregen informatie van de behandelend artsen heeft zij in haar beoordeling betrokken. Op basis daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om op 13 juni 2017 een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig per 3 november 2016, op te stellen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel moet leiden. De rechtbank heeft geen reden gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat er ten onrechte geen IVA-uitkering aan haar is toegekend. Appellante heeft erop gewezen dat zij chronische klachten heeft. Verder heeft appellante gesteld dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Appellante heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geen deskundige benoemd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van haar behandelaars overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 mei 2020 en 16 november 2020, waarin zij heeft gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft terecht in de aangedragen feiten en beroepsgronden geen aanleiding gezien voor de benoeming van een deskundige. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
In de medische informatie die appellante ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep heeft overgelegd, wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 18 mei 2020 en 16 november 2020 inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom zij in deze informatie geen aanleiding heeft gezien om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. In haar rapport van 18 mei 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar haar eerdere rapporten, toegelicht dat uit die informatie geen ander beeld over de medische situatie van appellante naar voren komt dan het beeld dat al bekend was en in de heroverweging in bezwaar is betrokken. In het rapport van 16 november 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde medische informatie van 6 november 2019 betrokken en afdoende toegelicht waarom zij daarin geen aanleiding heeft gezien om de conclusie over de belastbaarheid van appellante te wijzigen. Daarbij is erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een expertise heeft aangevraagd, dat ten behoeve van die expertise informatie bij de behandelaars is ingewonnen en deze informatie bij de beoordeling is betrokken. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van deze inzichtelijk gemotiveerde en overtuigende beschouwingen in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.3.
Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Het verzoek van appellante wordt daarom afgewezen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) B.V.K. de Louw